ECLI:NL:CBB:2006:AZ6201

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/793
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding van concessie voor Regiotaxi Vechtdal en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een aanbesteding voor de concessie van de Regiotaxi Vechtdal. Verzoekster, Personenvervoer A B.V., had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de gedeputeerde staten van Overijssel en de gemeenten Dalfsen, Hardenberg en Ommen, die de opdracht niet aan haar hadden gegund. De opdracht was gegund aan Arriva, die de economisch meest voordelige aanbieding had gedaan. Verzoekster stelde dat haar offerte ten onrechte niet als de beste was aangemerkt en dat de beoordeling van haar aanbod niet correct was uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter concludeerde dat de beslissing van de gedeputeerde staten en de gemeenten een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, waartegen beroep openstond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beoordeling van de offerte van verzoekster op het onderdeel 'Voertuigen' terecht was uitgevoerd, waarbij verweerders uitgingen van een gemiddelde leeftijd van 1,6 jaar voor de voertuigen. De rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de beslissing van de aanbestedende overheid onterecht was.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
AWB 06/793 14 december 2006
14917 Wet personenvervoer 2000
Aanbesteding van concessie
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
Personenvervoer A B.V., te B, verzoekster,
gemachtigde: mr. H. Zeilmaker, advocaat te Nijmegen,
tegen
gedeputeerde staten van Overijssel, burgemeester en wethouders van Dalfsen, burgemeester en wethouders van Hardenberg, en burgemeester en wethouders van Ommen, verweerders,
gemachtigde: mr. I.J. van den Berge, advocaat te Zwolle.
1. De procedure
Bij beslissing van 19 september 2006, verzonden 22 september 2006, hebben verweerders verzoekster meegedeeld dat de opdracht die het onderwerp is van de Aanbesteding regiotaxi Vechtdal niet aan haar zal worden gegund. Daarbij hebben verweerders verzoekster meegedeeld dat Arriva de economisch meest voordelige aanbieding heeft gedaan.
Bij brief van 27 oktober 2006 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
Bij brief van eveneens 27 oktober 2006, bij het College ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van genoemde beslissing.
Bij per aangetekende post verzonden griffiersbrief van 1 november 2006 is Arriva Taxi B.V. (hierna: Arriva) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Arriva heeft hierop niet gereageerd.
Bij brief van 13 november 2006 hebben verweerders een reactie ingediend op het verzoek om voorlopige voorziening, alsmede stukken ingediend. Ten aanzien van twee stukken hebben verweerders krachtens artikel 8:29, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) meegedeeld dat daarvan uitsluitend de voorzieningenrechter van het College kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 16 november 2006 heeft de voorzieningenrechter van het College, belast met het geven van een beslissing op het verzoek om toepassing van artikel 8:29 Awb, de door verweerders gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht.
Bij brief van 27 november 2006 heeft verzoekster erin toegestemd dat de voorzieningenrechter uitspraak doet mede op grond van de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 7 december 2006, waar de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht. Van de kant van verzoekster zijn tevens verschenen C en A, directeur van verzoekster. Van de kant van verweerders zijn tevens verschenen D en E, werkzaam bij adviesbureau Forseti (hierna: Forseti) dat verweerders bij deze aanbesteding begeleidt.
Bij faxberichten van 7 en 8 december 2006 hebben verweerders, daartoe ter zitting in de gelegenheid gesteld en met instemming van verzoekster, enkele gemeentelijke verordeningen en een provinciale verordening aan de voorzieningenrechter doen toekomen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet Personenvervoer 2000 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
" Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
g. dienstregeling: voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden waarin zijn aangeduid de halteplaatsen waartussen en de tijdstippen waarop openbaar vervoer wordt verricht, zo nodig onder de vermelding of de halteplaatsen of de tijdstippen door de reiziger kunnen worden beïnvloed;
h. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
(…)
Artikel 2
1. Deze wet is van toepassing op:
a. openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer over voor het openbaar verkeer openstaande wegen, daaronder begrepen uitsluitend voor openbaar vervoer openstaande wegen;
(…)
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze wet of de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk mede van toepassing zijn op vervoer dat overeenkomst vertoont met het in het eerste lid bedoelde vervoer of dat deze wet of de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op bepaalde soorten van het in het eerste lid bedoelde vervoer.
(…)
Artikel 20
1. (…)
2. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, zijn gedeputeerde staten (…)
3. (…)
4. In afwijking van het tweede lid zijn burgemeester en wethouders van een gemeente als bedoeld in artikel 120 bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, ten behoeve van die gemeente.
(…)
Artikel 105
1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
(…) "
Artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
" 1. De artikelen 4, tweede lid, 5 tot en met 9, 11 tot en met 14, 70 tot en met 74, 87, 88, eerste lid, 89 tot en met 93, 97 tot en met 99, 101 en 103 tot en met 106 van de wet en de artikelen 12 tot en met 23, 26, 28 tot en met 30, tweede en vierde lid, hoofdstuk 4 met uitzondering van de artikelen 41, 42, 43 en 50, hoofdstuk 6 met uitzondering van de artikelen 73 en 74, 118, 120, 121, 124 ,126 en 127, eerste lid, onderdelen d en e van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing op voor een ieder openstaand personenvervoer per auto dat niet volgens een dienstregeling wordt verricht:
a. krachtens een door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 20 van de wet, met een vervoerder gesloten overeenkomst, welke tot stand is gekomen na een aanbestedingsprocedure krachtens de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen voor het plaatsen van opdrachten voor dienstverlening,
b. op afroep van reizigers, voorzover dat vervoer binnen een door de vervoerder bepaalde tijd vooraf bij hem is besteld en
c. in de plaats van een opgeheven of in aanvulling op een bestaande openbaar vervoervoorziening.
2. De artikelen 27, 28, 31, 32 en 44 van de wet en de artikelen 31 tot en met 34 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing op vervoer als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat wordt gelezen voor:
a. concessie: in artikel 6, eerste lid, van het besluit bedoelde overeenkomst;
b. concessiehouder: vervoerder;
c. aan de concessie te verbinden voorschriften: in de overeenkomst te regelen onderwerpen;
d. concessiegebied: gebied waarvoor de overeenkomst is gesloten;
e. dienstregeling: dienstkenmerken, zijnde het gebied waarbinnen en de tijdstippen waartussen vervoer wordt verricht, de vooraanmeldingstijd en de ophaal- of aankomstmarge.
(…) "
Op 14 september 2005 hebben provinciale staten van Overijssel de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005 vastgesteld, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Per dezelfde datum is de Subsidieverordening openbaar vervoer, vastgesteld bij besluit van provinciale staten van 23 juni 2004, ingetrokken. Artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005, met het opschrift 'Bevoegdheid tot subsidieverstrekking', luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
" 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidies verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan doelstellingen van het provinciaal beleid of passen binnen de programmabegroting.
(…) "
De toelichting bij artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
" 1. Zoals gezegd mag op grond van artikel 4:23, eerste lid Awb, in beginsel alleen subsidie worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Daaraan wordt in het eerste lid van dit artikel invulling gegeven. Er is gekozen voor een algemene verwijzing naar het provinciaal beleid en de Programmabegroting in plaats van een opsomming van alle specifieke beleidsnota's. (…) De reden voor deze keuze is dat hiermee de wettelijke grondslag zo flexibel mogelijk wordt ingevuld en wordt voorkomen dat bij iedere beleidswijziging ook de wettelijke grondslag voor de subsidies moet worden aangepast. (…) De bevoegdheid om subsidies te verstrekken wordt opgedragen aan Gedeputeerde Staten.
(…) "
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Op 7 juni 2006 heeft Forseti namens verweerders in het supplement van het Publicatieblad van de Europese Unie de aankondiging gepubliceerd van de opdracht Regiotaxi Vechtdal, omschreven als een vervoerssysteem binnen de deelnemende gemeenten Hardenberg, Ommen en Dalfsen dat geldt als collectieve vervoersvoorzieningen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten en andere gebruikers. Bij de aanbesteding van de opdracht is de openbare aanbestedingsprocedure gevolgd.
- Ten behoeve van de aanbesteding is een bestek opgesteld, waarvan een programma van eisen deel uitmaakt. In antwoord op vragen van potentiële inschrijvers is een nota van inlichtingen uitgebracht, gedateerd 20 juli 2006.
- In het bestek is onder meer het volgende vermeld:
" 1 Inleiding
1.1 Toelichting op de aanbestedingsprocedure
1.1.1 Aanleiding
(…) Regiotaxi Vechtdal is de naam van het van deur tot deur deeltaxi/vervoer in noordoost Overijssel. Regiotaxi Vechtdal is een vorm van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) waar ook personen die geïndiceerd zijn volgens de Wet Voorzieningen Gehandicapten (Wvg) gebruik van kunnen maken. (…)
2. De opdracht
De opdracht betreft het met ingang van 1 januari 2007 overeenkomstig artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000, voor een ieder openstaand personenvervoer per auto op afroep. De onderhavige opdracht betreft een menging van CVV- en Wvg-componenten die in hetzelfde systeem onder de naam Regiotaxi Vechtdal zijn geïntegreerd.
(…)
4. Programma van eisen Regiotaxi Vechtdal
4.1 Dienst
De dienst betreft, overeenkomstig artikel 6 van het Besluit Personenvervoer 2000, voor een ieder openstaand personenvervoer per auto op afroep. Het gaat daarbij om vervoer van deur tot deur, waarbij de 'deur' ook een halte van lijngebonden openbaar vervoer of een afgesproken verzamelpunt kan zijn. (…)
De dienst heeft het karakter van deeltaxivervoer, waarbij het combineren van reizigers in een voertuig mogelijk is. (…)
4.5 Tarieven
De reizigerstarieven worden door de opdrachtgever vastgesteld en door de inschrijver geïnd. (…) Net als bij het reguliere stads- en streekvervoer wordt het reizigerstarief vastgesteld aan de hand van het aantal te reizen zones en een tarief per zone. (…)
4.14 Vergoeding en boetes
4.14.1 Prijs per declarabele zone
De inschrijver dient een prijs per declarabele ritzone (exclusief BTW) op te geven volgens de staffeltabel in hoofdstuk 5. In deze prijs dienen alle kosten van de vervoerder te worden verdisconteerd (o.a. ook de prijs van de vervoerspassen en pasadministratie). (…)
4.14.3 Verrekening van kosten en opbrengsten
De verrekening met de opdrachtgever vindt jaarlijks plaats, maar maandelijks worden voorschotten in rekening gebracht. Er wordt een voorschot uitgekeerd op basis van een schatting van het aantal declarabele ritzones (inclusief instapzones) per exploitatiejaar en de daarbij behorende kostprijs vanuit de staffeltabel in de offerte van de vervoerder. (…) Op deze kostprijs worden de gerealiseerde vervoersopbrengsten in mindering gebracht, omdat deze al in het bezit zijn van de vervoerder. Als vervoersopbrengsten worden aangemerkt het totaal van de voor de uitvoering van de ritten door reizigers betaalde tarieven plus de eventueel door reizigers betaalde prijs voor vervoerspassen, verminderd met de omzetbelasting van 6% die daarover moet worden afgedragen. (…)
5. Gunningscriteria
De opdracht zal worden gegund aan de inschrijver met de economisch meest voordelige inschrijving. Hierbij gelden een tweetal subcriteria: prijs en kwaliteit.
De verhouding tussen de subcriteria prijs en kwaliteit is 800:200. (…)
5.2 Sub-gunningscriterium kwaliteit
Het subgunningscriterium 'kwaliteit' is opgebouwd uit een 1 sub-sub-criterium: het kwaliteitsplan.
5.2.1 Kwaliteitsplan
De inschrijver dient in een kwaliteitsplan aan te geven op welke wijze uitvoering aan het vervoer zal worden gegeven. Hierbij dient in ieder geval te worden ingegaan op de onderdelen, welke in het programma van eisen staan weergegeven. Van belang is verder dat duidelijk (puntsgewijs, kort en bondig) wordt aangegeven op welke kwaliteitsonderdelen door de inschrijver een meerwaarde ten opzichte van de minimumeisen wordt gegeven.
Inschrijvers worden ten aanzien van het kwaliteitsplan verzocht om in een aparte bijlage bij de inschrijving in een afzonderlijk gestructureerd plan van maximaal 10 A4-vellen aan te geven hoe zij dit wensen in te steken. In dit plan mag niet worden verwezen naar bijlagen zoals folders en brochures. (…)
De volgende drie onderdelen dienen in het kwaliteitsplan aan de orde te komen:
- Voertuigen (75 punten). Hierbij wordt onder meer gelet op de algehele staat en kwaliteit, uitstoot van milieuschadelijke stoffen en de gegarandeerde gemiddelde leeftijd van de voertuigen.
- Personeel (50 punten). (…)
- Centrale en uitvoeringskwaliteit (75 punten). (…)
Bijlagen
(…)
7. Overeenkomst
Conceptvervoersovereenkomst (…)
Artikel 17 Verantwoording vervoeropbrengsten
1. Vervoerder rapporteert overeenkomstig de ter zake geldende Ministeriele regeling de gerealiseerde vervoeropbrengsten 4 keer per jaar aan de opdrachtgever. (…)
2. Indien vervoerder niet, niet tijdig of onjuist aan het in lid 1 gestelde uitvoering heeft gegeven en opdrachtgever ontvangt daardoor geen of een lagere rijksbijdrage, of daardoor wordt een deel van de rijksbijdrage later ontvangen, of opdrachtgever ontvangt een lagere rijksbijdrage die tevens later wordt ontvangen dan indien wel zou zijn voldaan aan het onder lid 1 gestelde, dan heeft opdrachtgever het recht de gederfde rijksbijdrage, vermeerder met rente, op vervoerder te verhalen door vermindering van de exploitatiesubsidie. (…) "
- Onder de ingediende offertes waren, voorzover thans van belang, een offerte van verzoekster en een offerte van Arriva. In de offerte van verzoekster is onder meer het volgende vermeld:
" 6 Kwaliteitsplan
(…)
6.2 Beschrijving kwaliteit van middelen
6.2.1 Voertuigen
Uit het overzicht 'Wagenpark en personeel uit bijlage 8.8 valt af te lezen dat de kwaliteit van het wagenpark welke ingezet worden voor regiotaxisystemen van Personenvervoer De Jong nu de volgende kenmerken heeft.
(…)
Gemiddelde leeftijd: 1,6 jaar
(…) "
Vervolgens is in dezelfde paragraaf in een apart kader het volgende vermeld:
" EXTRA KWALITEIT:
Nieuwe voertuigen voor regiotaxi Vechtdal
Bovenop de huidige, lage gemiddelde voertuigleeftijd van 1,6 jaar, biedt Personenvervoer De Jong de opdrachtgever en de deelnemende gemeenten een enorme extra kwaliteit door bij gunning van deze opdracht te investeren in nieuwe voertuigen van het merk (…) "
Bijlage 8.8 'Overzicht wagenpark & personeel' bij de offerte van verzoekster bevat onder meer tabellen inzake het wagenpark. De eerste daarvan betreft een tabel met het opschrift 'Wagenpark (voor Regiotaxi Vechtdal)', met daarin naar merk en type gespecificeerde voertuigen 1 t/m 50. De tabel omvat een kolom 'Bouwjaar' met daarin opgenomen de data van de eerste uitgifte van het kentekenbewijs van de voertuigen, aflopend van 22 juli 2006 tot 26 januari 2004. De tabel omvat eveneens een kolom waarin de leeftijd van de voertuigen is opgenomen: 0,5, 1 of 2 jaar. Onder aan deze kolom is vermeld dat de gemiddelde leeftijd 1,6 jaar bedraagt.
De tweede tabel inzake het wagenpark die is opgenomen in bijlage 8.8 betreft een tabel met het opschrift 'Wagenpark (overige capaciteit)', met daarin naar merk en type gespecificeerde voertuigen 51 t/m 295, die eveneens twee kolommen omvat met de data van de eerste uitgifte van het kentekenbewijs en de leeftijd, waaronder is vermeld dat de gemiddelde leeftijd 4,3 jaar bedraagt.
- Op 30 augustus 2006 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen E van Forseti - het adviesbureau dat verweerders bij deze aanbesteding begeleidt - en de directeur van verzoekster A. Vervolgens heeft Forseti op dezelfde dag een faxbericht aan verzoekster gezonden, waarin onder meer het volgende is vermeld:
" In het kader van uw inschrijving op de EU-aanbesteding Regiotaxi Vechtdal heeft de beoordelingscommissie uw aanbieding in goede orde ontvangen.
Voor wat betreft het subgunningscriterium 'kwaliteitsplan' heeft u ten aanzien van het onderdeel 'voertuigen' in de aanbieding een gemiddelde leeftijd aangegeven in de vorm van een kengetal. Echter, uit de bijgevoegde lijst van het beschikbare wagenpark volgt een andere gemiddelde leeftijd van de voertuigen.
Hoe dient de beoordelingscommissie deze schijnbare discrepantie te begrijpen? Kunt u hierop een duidelijke toelichting geven? (…) "
In reactie hierop heeft verzoekster bij faxbericht van dezelfde dag onder meer het volgende aan Forseti meegedeeld:
" Uit het in de offerte opgenomen excelsheet overzicht blijkt dat ons wagenpark ca. 300 voertuigen telt. Wij hebben vervolgens een onderverdeling gemaakt voor het wagenparkgedeelte dat momenteel wordt ingezet voor regiotaxiprojecten en voor overige (niet regiotaxi achtige) vervoersopdrachten. Voor beide categorieën hebben wij de gemiddelde leeftijd bepaald. Zo kunt u aflezen dat voor regiotaxi de huidige gemiddelde leeftijd 1,6 jaar bedraagt en voor de overige categorieën 4,6 jaar. Dit om aan te geven dat wij grote waarde hechten aan betrouwbaar en modern materieel dat wordt ingezet voor regiotaxi projecten.
De gemiddelde leeftijd voor voertuigen die voor regiotaxi projecten worden ingezet, hebben wij nog eens afzonderlijk in de tekst opgenomen. Met de toevoeging onder extra kwaliteit, dat, indien wij de opdracht voor regiotaxi Vechtdal gegund krijgen, specifiek voor deze opdracht in nieuw materieel geïnvesteerd gaat worden. Waardoor de gemiddelde leeftijd voor de op dat moment voor regiotaxiprojecten ingezette voertuigen verder verlaagd wordt. (…) "
- Vervolgens is het bestreden besluit van 19 september 2006 op 22 september 2006 aan verzoekster verzonden. In het bestreden besluit is onder meer het volgende vermeld:
" (…) Hierbij deel ik u mede dat de opdracht die het onderwerp is van bovengenoemde aanbesteding niet aan uw organisatie zal worden gegund. Uit de ontvangen aanbiedingen hebben wij derhalve geconcludeerd dat inschrijver G, te weten Arriva, de economisch meest voordelige aanbieding heeft gedaan.
Allereerst zijn de ontvangen aanbiedingen getoetst op de minimumeisen (rechtsgeldigheid en volledigheid). Vervolgens zijn de ontvangen aanbiedingen getoetst aan de hand van de selectiecriteria. Ten slotte zijn de aanbiedingen, aan de hand van de vooraf bekendgemaakte gunningscriteria, inhoudelijk beoordeeld en met elkaar vergeleken.
Indien u zich niet kunt verenigen met dit voorlopig gunningsbesluit dient u conform artikel 9 lid 3 van de algemene aanbestedingsvoorwaarden binnen een periode van 15 kalenderdagen na dagtekening van deze brief een juridische procedure (in de vorm van een kortgeding procedure) dan wel een definitief voornemen (concept-dagvaarding) daartoe schriftelijk aan ons kenbaar te maken. (…) "
3. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat haar verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen bezwaar en beroep openstaat. Subsidiair heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat haar offerte ten onrechte niet als de economisch meest voordelige aanbieding is aangemerkt. Daartoe heeft verzoekster aangevoerd dat bij de beoordeling van haar offerte op het aspect 'gegarandeerde gemiddelde leeftijd van de voertuigen' van het onderdeel 'Voertuigen' van het kwaliteitsplan, in afwijking van de tekst van de offerte en het nadien verzonden faxbericht van 30 augustus 2006, ten onrechte is uitgegaan van een gemiddelde leeftijd van de voertuigen van 1,6 jaar, terwijl verzoekster de inzet van volledig nieuwe voertuigen heeft aangeboden. Verzoekster baseert haar stelling op het standpunt dat de vermelding van de leeftijd van 1,6 jaar in haar offerte uitsluitend betrekking heeft op het wagenpark op het moment van indiening van de offerte en geen betrekking heeft op het voor Regiotaxi Vechtdal aangeboden wagenpark. Volgens verzoekster moet de aanduiding van 'Wagenpark (voor Regiotaxi Vechtdal)' in bijlage 8.8 bij de offerte worden beschouwd als een kennelijke verschrijving, en had daar moeten staan 'Wagenpark (voor huidige regiotaxi-projecten)'. Bovendien heeft verzoekster zich beroepen op het telefoongesprek dat haar directeur op 30 augustus 2006 met een medewerker van Forseti heeft gehad. Ook wat betreft de andere twee aspecten van het onderdeel 'Voertuigen', te weten 'de algehele staat en kwaliteit' en 'uitstoot van milieuschadelijke stoffen', stelt verzoekster zich op het standpunt dat haar offerte niet op de juiste waarde is geschat. Zulks in die mate dat zou haar offerte op deze onderdelen wel juist zijn beoordeeld zij Arriva in puntenaantal voorbij zou zijn gestreefd, zodat de opdracht aan haar zou moeten zijn gegund.
4. Het standpunt van verweerders
Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat zij daarin bevestigd door de bij faxbericht van 30 augustus 2006 door verzoekster gegeven toelichting terecht ervan zijn uitgegaan dat de gemiddelde leeftijd van het door verzoekster in te zetten wagenpark per datum inschrijving 1,6 jaar bedraagt. Zij hebben er daarbij op gewezen dat verzoekster heeft verzuimd concreet aan te geven op welk tijdstip en in welke hoeveelheid zij in nieuwe voertuigen zou investeren, zodat het wegens het ontbreken van harde, concrete cijfers in de offerte niet mogelijk was om de gegarandeerde gemiddelde leeftijd van de voertuigen te berekenen die zullen worden ingezet ten behoeve van de Regiotaxi Vechtdal. Uit de tabel met het opschrift 'Wagenpark (voor Regiotaxi Vechtdal)', die is opgenomen in bijlage 8.8 bij de offerte, hebben verweerders tevens afgeleid dat de gemiddelde leeftijd van de daar vermelde voertuigen 1 t/m 50, wanneer naar de aldaar vermelde data wordt gekeken waarop voor de eerste keer een kenteken voor de verschillende voertuigen is afgegeven, niet 1,6 jaar bedraagt, maar 1,7 jaar. Daarom is terzake aan verzoekster op
30 augustus 2006 een nadere toelichting gevraagd. Volgens verweerders is aan verzoekster terecht voor het subcriterium 'Voertuigen' een lagere score toegekend dan aan Arriva. Verder hebben verweerders betoogd dat en waarom verzoekster bovendien minder heeft gescoord op de aspecten 'algehele staat en kwaliteit' en 'uitstoot van milieuschadelijke stoffen'.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 Allereerst dient te worden vastgesteld dat de beslissing van 19 september 2006 ten aanzien waarvan verzoekster om een voorlopige voorziening heeft verzocht, is ondertekend door gedeputeerde staten van Overijssel, "namens de aanbestedende overheden". Uit die formulering blijkt op zichzelf niet wie de bestreden beslissing hebben genomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerders naar voren gebracht dat de onderhavige beslissing namens gedeputeerde staten van Overijssel, burgemeester en wethouders van Dalfsen, burgemeester en wethouders van Hardenberg en burgemeester en wethouders van Ommen is genomen. Deze bewering vindt steun in de stukken die de bestreden beslissing omringen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat deze bestuursorganen als de verwerende partijen moeten worden aangemerkt.
5.3 Met betrekking tot de beantwoording van de vraag of in de onderhavige procedure een inhoudelijk oordeel kan worden uitgesproken over het voorliggende verzoek om voorlopige voorziening, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De aanbesteding betreft het aangaan van een overeenkomst voor het verrichten van collectief vraagafhankelijk vervoer, als bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000. De voorzieningenrechter dient allereerst te beoordelen of voormelde beslissing van 19 september 2006 een besluit bevat in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb, en overweegt daartoe, in het voetspoor van de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 3 mei 2005, no. AWB 05/129 (www.rechtspraak.nl, LJN AT7627), het volgende.
De decentrale overheden hebben op grond van artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 de exclusieve bevoegdheid om het collectief vraagafhankelijk vervoer aan te besteden en te exploiteren. Hiervoor ontvangen zij van het rijk een financiële bijdrage die zij aan uitgaven voor de exploitatie door de vervoerder kunnen besteden. De bestreden beslissing impliceert mede dat aan verzoekster geen exploitatiebijdrage wordt verleend. Zoals het College eerder bij uitspraak van 24 februari 2005, no. AWB 03/1416 (www.rechtspraak.nl, LJN AT1735), heeft geoordeeld betreft een zodanige exploitatiebijdrage een subsidie. De beslissing van 19 september 2006 houdt derhalve niet alleen een weigering in om met verzoekster een overeenkomst te sluiten, maar tevens een in ieder geval van gedeputeerde staten van Overijssel afkomstige publiekrechtelijke weigering om verzoekster bedoelde subsidie te verlenen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de bestreden beslissing mede een besluit omvat in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb.
De door verzoekster op dit punt ontvouwde en in een andere richting wijzende argumenten treffen dan ook geen doel.
Bij voornoemde uitspraak van het College van 24 februari 2005 is voorts overwogen dat ingevolge artikel 105 van de Wet personenvervoer 2000 beroep open staat bij het College tegen elke beschikking, gegeven op het door deze wet bestreken terrein, voorzover niet uitdrukkelijk anders bepaald. Aangezien ter zake niet anders is bepaald, staat tegen beschikkingen inzake de verstrekking van een financiële bijdrage voor de exploitatie van het collectief vraagafhankelijk vervoer beroep bij het College open. De hiervoor in de aanhef van rubriek 5.3 opgeworpen vraag moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook bevestigend worden beantwoord.
5.4 Partijen verschillen van mening over de juistheid van de score die aan verzoekster is toegekend op het onderdeel 'Voertuigen' van het kwaliteitsplan, voor welk onderdeel een maximum van 75 punten kon worden behaald. Verzoekster heeft op dit onderdeel een score van 47,5 behaald, Arriva heeft een score van 65,0 behaald.
Het betoog van verzoekster heeft betrekking op de drie in het bestek genoemde aspecten van het onderdeel 'Voertuigen', te weten de algehele staat en kwaliteit, uitstoot van milieuschadelijke stoffen en de gegarandeerde gemiddelde leeftijd van de voertuigen.
5.4.1 Ten aanzien van de gegarandeerde gemiddelde leeftijd van de voertuigen komt het geschil er in de kern op neer dat verzoekster stelt dat zij een wagenpark heeft aangeboden dat met ingang van de contractsdatum, dat wil zeggen per januari 2007, volledig nieuw is, terwijl verweerders bij de beoordeling van de offerte van verzoekster zijn uitgegaan van een gemiddelde leeftijd van 1,6 jaar ten tijde van de inschrijving.
De voorzieningenrechter stelt dienaangaande in de eerste plaats vast dat in het kwaliteitsplan van verzoekster uitsluitend 1,6 jaar is vermeld als gemiddelde leeftijd van voertuigen. Verder is daarbij vermeld dat verzoekster bij gunning zal investeren in nieuwe voertuigen. Een concrete gemiddelde leeftijd is daarbij evenwel niet vermeld.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat in het schriftelijke antwoord van verzoekster in het faxbericht van 30 augustus 2006 opnieuw een leeftijd van 1,6 jaar is vermeld. Tevens is in dat antwoord vermeld dat in nieuw materieel geïnvesteerd gaat worden, "waardoor de gemiddelde leeftijd voor de op dat moment voor regiotaxiprojecten ingezette voertuigen verder verlaagd wordt".
Gelet op de door verzoekster in de offerte gebruikte bewoordingen "bovenop de huidige, lage gemiddelde voertuigleeftijd van 1,6 jaar", in samenhang gelezen met de volzin "Waardoor de gemiddelde leeftijd voor de op dat moment voor regiotaxiprojecten ingezette voertuigen verder verlaagd wordt" in het faxbericht van 30 augustus 2006, kan daaruit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders worden afgeleid dan dat verzoekster met ingang van de datum van de overeenkomst geen volledig nieuw wagenpark heeft aangeboden. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het desbetreffende onderdeel van het kwaliteitsplan in de offerte van verzoekster, alsmede het opschrift 'Wagenpark (voor Regiotaxi Vechtdal)' van de tabel in bijlage 8.8, op zichzelf bezien begrijpelijk zijn en ook onderling niet tegenstrijdig. Van een kennelijke verschrijving in de zin als verzoekster heeft betoogd, is, naar voorlopig oordeel, dan ook geen sprake. De argumenten die verzoekster hieraan heeft ontleend missen daarom overtuigingskracht.
Verzoekster heeft voorts betoogd dat zij in het telefoongesprek van 30 augustus 2006 met de heer E van Forseti er geen misverstand over heeft laten bestaan dat zij met ingang van de contractsdatum een geheel nieuw wagenpark voor de opdracht zou inzetten.
Van de zijde van Forseti is daar tegenover gesteld dat een zodanige opmerking niet is gehoord. Al aangenomen dat die opmerking zou zijn gemaakt zou, aldus verweerders, in dat geval sprake zijn geweest van wijziging van de offerte, hetgeen niet is toegestaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen verzoekster op dit punt naar voren heeft gebracht, onvoldoende aannemelijk is geworden. Zulks te minder omdat de bewoordingen van de op dat gesprek gevolgde faxbericht van 30 augustus 2006, de gestelde inhoud van dat gesprek niet weerspiegelen, maar veeleer een bevestiging vormen van hetgeen in de offerte staat. Reeds hierom kan het beroep van verzoekster op de inhoud van dit telefoongesprek niet tot het door haar gewenste doel leiden.
Indien het betoog van verzoekster mede de subsidiaire stelling zou omvatten dat verweerders dan niet van een geheel nieuw wagenpark zouden moeten uitgaan maar van een lagere gemiddelde leeftijd dan 1,6 jaar, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de enkele aanduiding in de offerte en het faxbericht van 30 augustus 2006 dat die gemiddelde leeftijd zou worden verlaagd, onvoldoende concreet is geweest voor verweerders om daarop de beoordeling wat betreft het aspect 'gegarandeerde gemiddelde leeftijd van de voertuigen' in deze door verzoekster gewenste zin te baseren.
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerders bij de beoordeling van de offerte van verzoekster op dit onderdeel terecht zijn uitgegaan van een gemiddelde leeftijd van de voertuigen per datum inschrijving van 1,6 jaar.
5.4.2 De voorzieningrechter overweegt met betrekking tot de twee andere aspecten van het onderdeel 'Voertuigen', te weten 'algehele staat en kwaliteit' en 'uitstoot van milieuschadelijke stoffen' het volgende.
Voorop moet worden gesteld dat volgens de bestekeisen het kwaliteitsplan een afzonderlijk gestructureerd plan moet zijn en dat in het plan niet mag worden verwezen naar bijlagen. Voorzover verzoekster haar standpunt heeft onderbouwd met verwijzing naar gegevens in andere onderdelen van de offerte dan het kwaliteitsplan, kan daaraan dan ook geen betekenis toekomen. Verder moet worden vastgesteld dat verzoekster haar standpunt met betrekking tot de aspecten 'algehele staat en kwaliteit' en 'uitstoot van milieuschadelijke stoffen' voor een deel heeft onderbouwd met een verwijzing naar de volgens haar volledige inzet van nieuwe voertuigen. Aangezien, zoals hiervoor is overwogen, verweerders bij de beoordeling van de offerte van verzoekster terecht zijn uitgegaan van een gemiddelde leeftijd van de voertuigen per datum inschrijving van 1,6 jaar, mist het betoog in zoverre feitelijke grondslag.
Wat betreft de resterende argumenten die verzoekster op dit punt heeft aangevoerd overweegt de voorzieningenrechter dat uit onderlinge vergelijking van verzoeksters offerte met de, wel tot de stukken behorende, maar met instemming van verzoekster niet bij haar bekende, kwaliteitsplannen van Arriva en een inschrijver die de maximale score van 75 punten heeft behaald, blijkt dat laatstgenoemde twee inschrijvers in hun kwaliteitsplannen concreter en uitgebreider op de aspecten 'algehele staat en kwaliteit' en 'uitstoot van milieuschadelijke stoffen' zijn ingegaan en dat zij daarin ook in in aanmerking te nemen mate meer hebben aangeboden dan verzoekster.
5.4.3 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter na vergelijking van het kwaliteitsplan van verzoekster op het onderdeel 'Voertuigen' met de offertes van Arriva en de inschrijver die de maximale score van 75 punten heeft behaald, in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat verweerders reden hadden moeten vinden verzoekster een hogere score toe te kennen dan zij hebben gedaan.
5.5 Gezien het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter, in het licht van hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, onvoldoende aannemelijk dat het College het bestreden besluit, indien dit bij het te nemen besluit op bezwaar wordt gehandhaafd, in beroep op inhoudelijke gronden zal vernietigen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb zijn geen termen aanwezig.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2006.
w.g. R.R. Winter w.g. M.B.L. van der Weele