ECLI:NL:CBB:2007:AZ9934

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/502
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake akkerbouwsubsidie op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de toekenning van akkerbouwsubsidie op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun. Appellant had op 12 mei 2005 een verzamelaanvraag ingediend, maar kreeg op 3 februari 2006 te horen dat zijn aanvraag voor subsidie was goedgekeurd tot een bedrag van € 4443,41. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij meende dat hij recht had op subsidie voor percelen teunisbloemen, waarvoor hij in zijn aanvraag de bijdragecode 999 had ingevuld. Hij stelde dat hij onjuiste informatie had ontvangen van een medewerker van het LNV-loket, die hem had verteld dat hij voor teunisbloemen geen subsidie kon aanvragen.

De procedure begon met de indiening van het beroep op 20 juni 2006, na een besluit van verweerder op 2 juni 2006. Tijdens de zitting op 15 januari 2007 werd appellant gehoord, en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de wijziging van de aanvraag na de beslissing niet mogelijk was, tenzij er sprake was van een kennelijke fout. Het College concludeerde dat er geen kennelijke fout was, omdat de aanvraag met de bijdragecode 999 duidelijk maakte dat appellant geen subsidie voor de teunisbloemen wenste aan te vragen.

Het College overwoog verder dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen, omdat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij onjuiste informatie had ontvangen. De medewerkster van het LNV-loket kon zich het gesprek niet herinneren, en het verslag bood geen bewijs dat er over de teunisbloemen was gesproken. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 12 februari 2007 door mr. W.E. Doolaard, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 06/502 12 februari 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Feenstra-Cooke, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 18 juni 2006, bij het College binnengekomen op 20 juni 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 juni 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 3 februari 2006, waarbij verweerder heeft beslist op de aanvraag akkerbouwsubsidie, die appellant in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) heeft ingediend.
Bij brief van 17 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 15 januari 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt ten tijde en voorzover hier van belang als volgt:
“Artikel 15
Wijzigingen van de verzamelaanvragen
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
Voor individuele percelen landbouwgrond die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden veranderingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling worden aangebracht.
Indien de in de eerste en de tweede alinea bedoelde wijzigingen gevolgen hebben voor in te dienen bewijsstukken of contracten, wordt het aanbrengen van de desbetreffende wijzigingen in die bewijsstukken of contracten eveneens toegestaan.
2. Onverminderd de uiterste data voor de indiening van de verzamelaanvraag die Finland of Zweden overeenkomstig artikel 11, lid 2, eerste alinea, heeft vastgesteld, worden wijzigingen als bedoeld in lid 1 van het onderhavige artikel schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei, in het geval van Finland en Zweden uiterlijk op 15 juni, van het betrokken kalenderjaar.
3. Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de verzamelaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de percelen landbouwgrond waarop de onregelmatigheden betrekking hebben.
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met het op 12 mei 2005 bij verweerder ontvangen formulier Gecombineerde opgave 2005 een verzamelaanvraag in het kader van de Regeling ingediend. Op dit formulier heeft appellant aangegeven dat hij in aanmerking wenst te komen voor akkerbouwsubsidie.
Op het bij dit formulier behorende overzicht gewaspercelen heeft appellant onder meer de percelen 2 en 7 van 3.40 respectievelijk 4.55 ha opgegeven met als gewascode 264 (overige niet genoemde akkerbouwgewassen) en als bijdragecode 999 (geen bijdrage).
- Bij besluit van 3 februari 2006 heeft verweerder naar aanleiding van zijn aanvraag akkerbouwsubsidie toegekend tot een bedrag van € 4443,41.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 februari 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na appellant te hebben gehoord, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft de percelen 2 en 7 met teunisbloemen opgegeven met bijdragecode 999. Wijziging van de aanvraag, nadat daarop een besluit is genomen, is slechts mogelijk als er sprake is van een kennelijke fout. Appellants stelling dat de code 999 werd ingevuld, omdat een medewerker van het LNV loket hem telefonisch heeft meegedeeld dat voor teunisbloemen geen akkerbouwsubsidie kan worden toegekend, kan niet tot het oordeel leiden dat er sprake is geweest van een kennelijke fout.
Verweerder behoefde op grond van de aanvraag zelf geen enkele twijfel te hebben omtrent de intentie van appellant dat hij voor de twee percelen teunisbloemen geen akkerbouwsubsidie wenste. Van een inconsequente of onlogische aanvraag is niet gebleken.
Verweerder acht niet aangetoond dat door mevrouw Taconis onjuiste informatie is verstrekt. Uit het verslagsysteem van het LNV loket blijkt slechts dat er op 28 april 2005 inderdaad telefonisch contact is geweest met appellant en dat daarbij gesproken is over de aanvraag van een bedrijfskaart. Zelfs indien de betrokken medewerker gezegd zou hebben dat teunisbloem geen subsidiewaardig gewas is, zou appellant daarop niet zonder meer hebben mogen vertrouwen. De status van mevrouw Taconis als loketmedewerker brengt met zich dat appellant er niet op had mogen rekenen dat hij met een beslissingsbevoegde functionaris sprak.
Nu een aanvrager zelf verantwoordelijk is voor het juist invullen van zijn aanvraag had hij, ook in de genoemde situatie, niet voetstoots van de juistheid van deze mededeling mogen uitgaan.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft op 28 april 2005 bij het LNV loket telefonisch gevraagd in hoeverre hij voor teunisbloemen, te telen op akkerland, akkerbouwsubsidie kon verkrijgen. In het met mevrouw Taconis gevoerde gesprek bleek dat dit niet mogelijk was. Hem werd aangeraden de gewascode 264 te gebruiken en als bijdragecode 999.
Van een collega vernam appellant, na het sluiten van de indieningstermijn voor de verzamelaanvraag, dat het wel degelijk mogelijk is om teunisbloemen als non food/ non feed gewas op te geven en voor akkerbouwsteun in aanmerking te brengen.
Appellant meent dat hij door de onjuiste informatie van de LNV medewerker op het verkeerde been is gezet. Hij stelt zich op het standpunt dat hij er van mag uitgaan dat hem via het LNV-loket juiste informatie wordt verstrekt. Daarom meent hij dat hem alsnog subsidie voor de twee percelen teunisbloemen moet worden toegekend.
Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat hij in september 2005 gesproken heeft met LNV-medewerker Wils. Deze zou hem hebben geadviseerd alsnog een subsidieaanvraag voor de percelen teunisbloemen in te dienen. Daartoe heeft medewerker Wils hem een formulier teeltaangifte non food/non feed toegezonden. Dit formulier heeft appellant ingevuld en aan verweerder toegezonden in vertrouwen dat daarop alsnog subsidie zou worden toegekend.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant bepleit dat de percelen teunisbloemen alsnog voor subsidie in aanmerking dienen te komen.
Het College overweegt dat dit slechts te realiseren is door een wijziging achteraf van de aanvraag akkerbouwsubsidie. Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 laat niet toe dat de verzamelaanvraag nog wordt gewijzigd als reeds op de aanvraag is beslist. Dit zou slechts mogelijk zijn indien sprake zou zijn van een kennelijke fout. Daarvan is gelet op het navolgende geen sprake.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie geoordeeld dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. In dit geval kon verweerder, gelet op de gebruikte bijdragecode 999, redelijkerwijs niet vermoeden dat appellant voor de percelen teunisbloemen wel subsidie wenste aan te vragen.
5.2 Voorzover appellant heeft willen betogen dat hij een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel overweegt het College het volgende.
Door appellant is gesteld dat hem op 28 april 2005 door mevrouw Taconis van het LNV-Loket telefonisch is meegedeeld dat hij voor zijn percelen teunisbloemen geen subsidie kon aanvragen. Verweerder heeft aan de hand van een intern gespreksverslag kunnen vaststellen dat er die dag inderdaad door mevrouw Taconis, medewerkster op de afdeling waar bedrijfskaarten kunnen worden aangevraagd, met appellant is gesproken. Uit het verslag blijkt niet dat er over percelen teunisbloemen is gesproken en de medewerkster kan zich van het gesprek niets herinneren.
Het is daarom onduidelijk wat precies gevraagd is en wat daarop is geantwoord. Onder die omstandigheden kan het College slechts vaststellen dat appellant er niet in is geslaagd voldoende overtuigend aan te tonen dat hem onjuiste informatie is verstrekt. Reeds daarom kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
Aan de vraag of schending van dit beginsel er toe kan leiden dat appellant alsnog subsidie ontvangt voor de percelen teunisbloemen komt het College derhalve niet toe.
Voorzover appellant betoogt dat door het toezenden van het formulier teeltaangifte bij hem het vertrouwen gewekt zou zijn dat de aanvraag gewijzigd kon worden, volgt het College hem daarin niet. Het toezenden van een formulier teeltaangifte betekent niet dat op voorhand vaststaat dat positief beslist zal worden op een verzoek om alsnog subsidie te krijgen. Met het formulier teeltaangifte kan ook geen subsidie worden aangevraagd. Dit kan slechts bij de verzamelaanvraag.
5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2007.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas