5. De beoordeling van het geschil
5.1 Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN: AU4088), vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema, zoals een legenda, op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er wel betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
5.2 Appellanten hebben daartoe aangevoerd dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten.
In dit verband hebben zij gesteld dat de oranje kleur op het door Georas geanalyseerde satellietbeeld van 2 september 1991 ook kan betekenen dat er graan heeft gestaan. Verweerder heeft hieromtrent in het verweerschrift uiteengezet dat niet duidelijk is waarop appellanten deze stelling baseren. Afhankelijk van de datum laten granen een rode tot roodbruine kleur zien. Daarenboven laten de landbouwtellinggevens van appellanten over 1991 zien dat er naast gras in 1991 alleen maïs en voederbieten werden verbouwd. Nu ook ter zitting niet duidelijk is geworden dat een oranje kleur op de teelt van granen kan wijzen kan deze grief niet slagen.
Appellanten hebben er voorts op gewezen dat de blauwige kleur op het beeld van perceel 13 van 5 juli 1987 niet wijst op een gebruik van dat perceel als grasland.
Namens GeoRas is ter zitting van 15 juli 2007 verklaard dat de lichtblauwe kleur wijst op de aanwezigheid van weinig biomassa. Op zich is aan de hand van dit beeld niet uit te sluiten dat er een akkerbouwgewas heeft gestaan. Dit geldt zeker, indien er, zoals appellanten ter zitting hebben gesteld, in 1987 mogelijk erwten zouden zijn geteeld. Ook aan de hand van het julibeeld in combinatie met het beeld van 18 oktober 1987 is de teelt van erwten niet uit te sluiten.
Echter, indien er granen zouden zijn geteeld zou het beeld van 5 juli 1987 een roodachtige kleur hebben moeten vertonen. Maïs kan er evenmin geteeld zijn omdat dan op het beeld van 18 oktober 1987 maïsresten te zien hadden moeten zijn.
Het naderhand overgelegde beeld van 15 juli 1987 laat echter, volgens de door GeoRas gegeven toelichting, op geen van de drie in het geding zijnde percelen restanten van een voorjaarsteelt zien.
Het College ziet geen aanleiding om, gelet op de uitvoerige toelichting vanwege GeoRas bij de getoonde satellietbeelden, aan de door GeoRas gemaakte analyse van de beelden te twijfelen.
De verklaringen van de voormalig bedrijfsleider F (die niet ter zitting is verschenen) aan appellanten zijn onvoldoende om de conclusies van GeoRas te weerleggen. In dit verband signaleert het College dat de teelt van erwten pas ter zitting van 27 april 2006 ter sprake is gebracht. Door appellanten is slechts met betrekking tot perceel 9 concreet aangegeven dat daar, in de herinnering van bedrijfsleider F, in 1987 erwten zouden hebben gestaan. Met betrekking tot perceel 13 heeft F, volgens appellanten, zelfs verklaard dat hij zich op dat perceel geen teelt van een akkerbouwgewas kan herinneren. Daarnaast acht het College de uitleg van GeoRas bij het beeld van 15 juli 1987 overtuigend.
5.3 Het College onderschrijft dat appellanten bewijstechnisch in een moeilijke positie verkeren. Dit neemt echter niet weg dat van hen, als aanvragers van akkerbouwsteun, verwacht mag worden dat zij zich, alvorens percelen op te geven voor steun, overtuigen van de steunwaardigheid van die percelen.
Door af te gaan op mededelingen van de gebruiker van de percelen in de referentieperiode dat er in wisselteelt werd gewerkt en dat er maïs, gerst, tarwe en /of bieten zouden zijn geteeld en geen nadere en meer concrete bewijzen omtrent de juistheid van deze mededelingen te vergaren, hebben appellanten het risico genomen dat zij mogelijk toch niet steunwaardige percelen zouden opgeven. Onder die omstandigheden kan het beroep dat appellanten hebben gedaan op afwezigheid van schuld niet worden gehonoreerd.
5.4 Slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.