6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College stelt allereerst vast dat appellante procesbelang heeft, nu zij heeft gesteld schade geleden te hebben als gevolg van het feit dat niet tijdig een maatregel is genomen tegen de naar haar oordeel ontoelaatbare aanbiedingen van Het Net. Deze schade wil zij zo mogelijk verhalen. Voor de beoordeling van het procesbelang gaat het voorts niet om de vraag of een aangevoerd betoog kans van slagen heeft, maar uitsluitend of een partij bij vernietiging van het bestreden besluit een voordeel kan behalen.
6.2 Het College overweegt vervolgens dat bij de uitspraak op het beroep van appellante van
27 april 2005 in de zaak AWB 05/191 reeds op een aantal vragen een beslissing genomen is. Deze uitspraak staat, inclusief de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, tussen partijen vast.
Dat wil zeggen dat het in die uitspraak gegeven oordeel, dat artikel 6b.3, eerste lid, Tw geen verdergaande betekenis toekomt dan dat het artikel OPTA de mogelijkheid biedt om in uitzonderlijke, spoedeisende gevallen de in artikel 6b.1, eerste lid, Tw en artikel 6b.2, eerste lid, Tw bedoelde consultatieprocedures buiten toepassing te laten bij het nemen van een besluit, teneinde de concurrentie te waarborgen of de belangen van de gebruikers te beschermen, hier als uitgangspunt heeft te gelden. Daarmee staat ook vast dat artikel 6b.3 Tw niet voorziet in de mogelijkheid om met toepassing van artikel 6a.2, eerste lid, aanhef en onder a, Tw verplichtingen op te leggen, voordat de relevante markt(en) is of zijn bepaald (artikel 6a.1, eerste en tweede lid, Tw) en onderzocht (artikel 6a.1, derde en vijfde lid, Tw) waarbij dit onderzoek moet zijn afgerond (artikel 6a.1, zesde lid, Tw). Hetzelfde geldt voor de uitleg van artikel 7 van de Kaderrichtlijn.
In het licht daarvan geldt ook dat OPTA naar aanleiding van het destijds door appellante ingediende verzoek, na de uitspraak van 27 april 2005 diende te beoordelen of het gestelde in het verzoek aanleiding zou behoren te vormen de voor een inhoudelijke beslissing op dit verzoek noodzakelijke afronding van de marktanalyse, voorzover mogelijk, extra prioriteit te geven.
Dat zou, kort gezegd, het geval zijn als het belang van duurzame concurrentie op de wholesalemarkt of de retailmarkt voor breedbandinternettoegang in zodanige mate in het geding zou zijn of zou kunnen raken dat optreden door OPTA op de kortst mogelijke termijn aangewezen zou zijn.
6.3 Bij het bestreden besluit heeft OPTA geoordeeld dat van een situatie als hiervoor beschreven geen sprake was. Gelet op het feit, dat OPTA in augustus 2004, toen appellante haar verzoek deed, reeds doende was met het onderzoek dat later zou leiden tot publicatie van het ontwerp-marktanalysebesluit inzake de markt voor wholesalebreedbandtoegang, dat op 1 juli 2005 ter inzage gelegd is, en waarin geoordeeld wordt dat de markt voor wholesalebreedbandtoegang van lage kwaliteit, als hier aan de orde, daadwerkelijk concurrerend is, is het op zichzelf begrijpelijk dat en waarom OPTA tot de conclusie gekomen is, dat van een dringende noodzaak tot ingrijpen in het belang van een duurzame concurrentie op die markt niet gesproken kon worden. Nu bij uitspraak van heden (AWB 06/120 en 06/136) het beroep tegen het op basis van dat ontwerp genomen marktanalysebesluit door het College ongegrond wordt verklaard, kan worden vastgesteld dat OPTA, aldus oordelende, geen inbreuk heeft gemaakt op enige, als ten deze van belang zijnde door partijen opgevoerde, rechtsregel.
6.4. Gelet op de voortgang van de gegevensverzameling voor marktanalyse op en kort voor
25 mei 2005 heeft OPTA in redelijkheid kunnen oordelen over voldoende informatie te beschikken om op het verzoek van appellante te besluiten.
Ook ter zitting bij de Voorzieningenrechter op 18 april 2005 zijn door appellante geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die, dan wel OPTA tot de conclusie hadden moeten brengen dat er mogelijk een ander zicht op de van belang zijnde marktontwikkeling moest worden ontwikkeld dan wel aanleiding hadden moeten vormen om een hoorzitting te houden om appellante in de gelegenheid te stellen nadere feitelijke informatie over de ontwikkelingen op de markt naar voren te brengen. Gesteld noch gebleken is voorts, dat tussen 25 mei 2005 en 21 december 2005 (de datum waarop het marktanalysebesluit door OPTA genomen is) een relevante wijziging in de omstandigheden is opgetreden waardoor op 25 mei 2005 een grotere noodzaak tot optreden bestond dan op 21 december 2005.
6.5 Het beroep is derhalve ongegrond.
6.6 Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat naar het oordeel van het College geen aanleiding.