De tekst van onderdeel i van het dictum is niet in strijd met de hier gegeven uitleg inzake de vraag wanneer een verzoek als onredelijk mag worden aangemerkt. Onderdeel iii (e), aanhef en derde streepje, beperkt evenwel de objectieve weigeringsgronden tot technische onhaalbaarheid of de noodzaak om de integriteit van het netwerk te handhaven. Uit het voorgaande blijkt dat deze limitatieve opsomming zich niet verdraagt met de uitleg die aan artikel 6a.6, eerste lid, Tw moet worden gegeven. Het beroep van KPN is op dit punt gegrond en het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde, lid Awb op dit punt zelf in de zaak te voorzien.
7.5 KPN heeft betoogd dat OPTA in de onderdelen iii (e) en (k) van het dictum de in onderdeel i neergelegde toegangsverplichting ten onrechte heeft uitgebreid met nieuwe vormen van toegang, dan wel dat uit deze voorschriften in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel niet kan worden afgeleid wat onder "nieuwe vormen van toegang" moet worden verstaan.
7.5.1 OPTA heeft in dit verband erop gewezen dat uit onderdeel i van het dictum, zoals onderbouwd in paragraaf 5.2.2 van het bestreden besluit, duidelijk blijkt waarop de toegangsverplichting betrekking heeft. De in onderdeel iii (e) van het dictum neergelegde voorschriften zijn verbonden aan deze toegangsverplichting en kunnen derhalve nooit betrekking hebben op andere vormen van ontbundelde toegang, dan die waarop onderdeel i ziet. Onderdeel iii (e) ziet in de visie van OPTA bijvoorbeeld op het beschikbaar komen van nieuwe diensten in het kader van collocatie of line sharing als gevolg van technische ontwikkelingen.
7.5.2 Het College ziet geen grond om OPTA in dit betoog niet te volgen, nu uit onderdeel i van het dictum voldoende duidelijk blijkt waarop de toegangsverplichting ziet. Hetgeen KPN ter zake heeft aangevoerd berust op een onjuiste lezing van het bestreden besluit. Ook de conclusie die ACT heeft getrokken, dat uit onderdeel iii (e) van het dictum zou volgen dat daaronder ook de voorgenomen uitrol door KPN van de All IP-infrastructuur (glasvezelnet) moet worden begrepen, berust op een onjuiste lezing van het bestreden besluit, nu deze infrastructuur door OPTA in deze reguleringsperiode niet tot de - door ACT niet betwiste - relevante markt is gerekend.
Het voorgaande geldt tevens ten aanzien van onderdeel iii (k) van het dictum. De desbetreffende beroepsgronden van KPN falen derhalve.
7.6 Ten aanzien van onderdeel iii (j) van het dictum heeft KPN aangevoerd dat dit aan de toegangsverplichting verbonden voorschrift, waarmee is beoogd strategisch productontwerp tegen te gaan, zodanig ruim en ongenuanceerd is geformuleerd, dat het in strijd is met de rechtzekerheid.
7.6.1 In onderdeel iii (j) van het dictum is bepaald dat KPN ontbundelde toegang tot haar aansluitnetwerk en de bijbehorende faciliteiten zodanig dient te ontwerpen dat de gezamenlijke kosten voor het verlenen van de toegang en bijbehorende faciliteiten en het gebruiken van deze diensten zo laag mogelijk zijn, en dat de toegang en bijbehorende diensten niet zodanig mogen zijn ontworpen dat effectief gebruik ervan wordt belemmerd.
7.6.2 In het bestreden besluit heeft OPTA in paragraaf 6.7.8 geconcludeerd dat KPN zich zonder regulering schuldig zou kunnen maken aan strategisch productontwerp, en dat KPN dat in het verleden ook heeft gedaan. Ook wat betreft voorraadvorming bestaat het risico dat KPN deze strategisch inzet teneinde schaarste te laten ontstaan of de levertijden onredelijk lang te laten worden. Volgens OPTA staat het in onderdeel iii (j) van het dictum opgenomen voorschrift niet in de weg aan innovaties noch aan redelijke voorraadvorming. In het verweerschrift heeft OPTA in dit verband gesteld dat KPN het voorschrift wel in acht moet nemen bij wijzigingen in het netwerk die (mede) betrekking hebben op nieuwe diensten en dat daarmee moet worden voorkomen dat KPN producten ontwikkelt die voor derden zo onaantrekkelijk zijn dat zij haar diensten niet langer kunnen of willen afnemen, zodat de facto sprake zou zijn van toegangsweigering. Volgens OPTA dient KPN, met inachtneming van de wensen van de om toegang verzoekende partijen en de technische (on)mogelijkheden, de betrokken dienst en de daarbij behorende faciliteiten efficiënt in te richten. Dit resulteert in "zo laag mogelijke kosten", hetgeen niet zozeer inhoudt dat KPN steeds voor de goedkoopste oplossing moet kiezen, maar dat KPN partijen niet mag laten betalen voor inefficiëntie. Evenmin mogen ruime voorraden om andere redenen worden gevormd dan om aan de vraag van afnemers te voldoen, aldus het verweerschrift.
7.6.3 Het College acht de stelling van OPTA, dat KPN de prikkel en de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van strategisch productontwerp en strategische voorraadvorming, mede gelet op de in paragraaf 6.7.8 van het bestreden besluit genoemde - en door KPN niet betwiste - voorbeelden, aannemelijk. OPTA heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de toegangsverplichting een voorschrift dient te worden verbonden om dit mededingingsbeperkende gedrag te voorkomen. Zoals OPTA in het verweerschrift heeft gesteld, dient een dergelijk voorschrift de norm te bevatten - waaraan KPN zich bij het ontwikkelen van nieuwe diensten en producten dan wel bij het aanleggen van voorraden moet houden - dat diensten en daarbij behorende faciliteiten voor afnemers efficiënt dienen te worden ingericht en dat slechts de kosten van voorraden dienen te worden doorberekend die in redelijkheid nodig zijn om aan de verzoeken om ontbundelde toegang van afnemers te kunnen voldoen, zonder dat aan hen kosten worden doorberekend die niet zijn gerechtvaardigd door hiermee gepaard gaande voordelen.
Het College stelt evenwel vast dat de bewoordingen van het in onderdeel iii (j) van het dictum neergelegde voorschrift niet overeenstemmen met het hiervoor weergegeven beoogde doel van het voorschrift. Door het gebruik van de zinsnede "zo laag mogelijke gezamenlijke kosten" is immers niet gegarandeerd dat is voldaan aan de door OPTA in het verweerschrift omschreven eis van efficiëntie, aangezien in bepaalde gevallen het maken van hogere gezamenlijke kosten uiteindelijk in het voordeel van de afnemers kan zijn. Daarnaast geldt dat de zinsnede dat "effectief gebruik niet mag worden belemmerd" evenmin garandeert dat KPN diensten efficiënt ontwerpt, omdat hierbij geen relatie is gelegd met de kosten voor het effectief gebruik. Gelet hierop, is het College van oordeel dat het in onderdeel iii (j) neergelegde voorschrift niet overeenkomt met hetgeen OPTA daarmee heeft beoogd te reguleren en dat het bestreden besluit op dit punt dan ook in strijd is met de rechtszekerheid en onvoldoende zorgvuldig is genomen. Het desbetreffende beroepsonderdeel van KPN treft derhalve doel en het College zal het besluit op dit punt vernietigen.
7.7 Ten aanzien van de grieven die KPN in de bijlagen van haar aanvullend beroepschrift heeft aangevoerd tegen de annexen A, B, C en E bij het bestreden besluit heeft KPN uitsluitend haar grief B2 tegen annex B nader onderbouwd. Het College zal deze grief in het onderstaande bespreken en voor het overige wordt verwezen naar de bespreking van de gelijkluidende grieven in de eerdervermelde WLR-uitspraak. Dit brengt mee dat de grieven A4, A5, A6, B5, B6, B7, E3 en E4, die zijn gericht tegen respectievelijk de annexen A, B en E bij het bestreden besluit gegrond worden verklaard, nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die in het onderhavige geval tot een andere uitkomst zouden moeten leiden.
7.7.1 Volgens KPN had OPTA bij de waardering van de activa moeten kiezen voor de marktwaarde als waarderingsgrondslag en niet de boekwaarde of vervangingswaarde.
7.7.2 In de paragrafen B.2.3 en B.2.4 van annex B bij het bestreden besluit heeft OPTA uiteengezet dat, in afwijking van de historische kostenmethode die KPN gebruikt in haar jaarrekening, voor de wholesaletariefregulering op grond van het forward looking principe als waarderingsgrondslag van de activa is gekozen voor current cost accounting (hierna: CCA), oftewel de vervangingswaarde. Aan deze keuze heeft onder meer ten grondslag gelegen dat deze methode het mogelijk maakt om de investeringsbeslissingen van KPN te vergelijken met de make or buy-beslissing van (potentiële) andere aanbieders en aldus een prikkel te geven ten aanzien van het gebruik van de infrastructuur door andere aanbieders. Daarvoor is niet zozeer inzicht nodig in wat het KPN in het verleden zou hebben gekost om een dienst te leveren, maar wat het KPN op dit moment kost. Het toepassen van de CCA brengt mee dat jaarlijks de activa opnieuw worden gewaardeerd en dat de vermogenskosten, berekend over de vervangingswaarde, daaraan worden aangepast. Door deze herwaardering uit te voeren met de financial capital maintenance-methode, wordt gewaarborgd dat daarin de investeringen, bezien over de levensduur van het actief, precies worden terugverdiend, aldus OPTA. Dit heeft als belangrijk voordeel dat over het terugverdienen van de investering geen onzekerheid hoeft te bestaan bij het nemen van een investeringsbeslissing.
Ter zitting heeft OPTA hieraan nog toegevoegd dat ook in de door haar gehanteerde CCA het mogelijk is om aan te sluiten bij de marktwaarde, bijvoorbeeld indien voor bepaalde activa een liquide tweedehandsmarkt bestaat, zoals voor bedrijven en gebouwen. In dat geval kan voor de bepaling van de vervangingswaarde worden aangesloten bij de prijs op die markt. Voor de meeste telecomactiva bestaat evenwel geen tweedehandsmarkt. Daarbij heeft OPTA gemotiveerd gesteld dat er geen reden is om te veronderstellen dat kostprijzen van activa op basis van marktwaarde structureel hoger zouden uitvallen dan op basis van vervangingswaarde. Het aan de hand van koersen op effectenmarkten invullen van het begrip marktwaarde op de wijze die KPN voorstelt, is volgens OPTA zeer ongebruikelijk op markten als de onderhavige. Wat betreft het verwachte rendement voor verschaffers van eigen en vreemd vermogen, heeft OPTA er nog op gewezen dat deze investeerders bekend moeten worden geacht met de omstandigheid dat KPN deels gereguleerde activiteiten uitvoert, hetgeen gevolgen heeft voor het maximaal te behalen rendement.
7.7.3 Het College treft in het standpunt van KPN geen argumenten aan waarmee zij bestrijdt dat OPTA in redelijkheid het uitgangspunt heeft kunnen hanteren, dat het door de keuze voor vervangingswaarde (en de bijbehorende jaarlijkse herwaardering van de activa) mogelijk wordt gemaakt om de make or buy-beslissing van (potentiële) alternatieve aanbieders te simuleren door in de tarieven een volledige kostendekking van de investeringen tot uitdrukking te laten komen. Het College ziet ook overigens in hetgeen is aangevoerd geen aanknopingspunten om dit uitgangspunt onjuist of onredelijk te achten.
Het betoog van KPN ten aanzien van het hanteren van de aandelenkoers op de effectenmarkten als grondslag voor de waardering van activa komt er in de kern op neer, zo begrijpt het College, dat moet worden zeker gesteld dat KPN aan de verwachtingen van haar kapitaalverschaffers kan voldoen. Door het hanteren van de door OPTA voorgeschreven vervangingswaarde bestaat volgens KPN het risico dat – bijvoorbeeld indien de koers van de aandelen stijgt als gevolg van het doen van investeringen – het door OPTA toegestane rendement op gereguleerde activiteiten niet meestijgt. Om toch aan de verwachtingen van haar kapitaalverschaffers te voldoen, zal KPN een aanzienlijk hoger rendement moeten behalen uit haar ongereguleerde activiteiten.
Het College volgt dit betoog niet en ziet hierin geen grond voor het oordeel dat de door OPTA gekozen CCA geen goede methode zou zijn om de activa te waarderen. Naar het oordeel van het College mag de wijze waarop KPN is gereguleerd bekend worden verondersteld bij degenen die besluiten om aandelen KPN te kopen en hiermee de koers beïnvloeden. Bovendien is de aandelenkoers van KPN niet louter een weergave van de waarde van de activa die zijn betrokken bij de gereguleerde activiteiten van KPN, maar is deze mede gebaseerd op de activa die zijn betrokken bij KPN's ongereguleerde activiteiten. Daarbij komt nog dat, zoals KPN ter zitting heeft erkend, de aandelenkoers mede een afspiegeling vormt van andere, externe factoren zoals de rentestand of het algemene economische klimaat. Dit lijkt een waardering van activa op basis van dergelijke koersen voorshands juist weinig geschikt te maken voor het bepalen van de kosten van investeringen. Bij het bepalen van de kosten kan het te verwachten rendement niet in de beschouwing betrokken worden. Het beroep van KPN kan op dit punt dan ook niet slagen.
De koerswaarde van obligaties van KPN en de rentes die door banken aan KPN in rekening worden gebracht, geven weliswaar aan welk rendement verschaffers van vreemd vermogen aan KPN verwachten, maar het College vermag niet in te zien hoe hieruit kan worden afgeleid over welk bedrag aan activa de WACC dient te worden berekend. Ook in dit opzicht faalt het beroep van KPN derhalve.
7.8 Tele2 heeft aangevoerd dat de in het dictum opgenomen toegangsverplichting, en met name de wijze waarop deze in de, in onderdeel ii en iii opgenomen, nadere voorschriften is uitgewerkt, onvoldoende zekerheid biedt voor afnemers. Tele2 heeft in dit verband gewezen op de voorschriften waarin het veelal in eerste instantie aan KPN is overgelaten om te bepalen wat redelijk is in het concrete geval (bijvoorbeeld dat levering "zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is" dient plaats te hebben, dat het aanbod "geen onredelijke voorwaarden" mag bevatten, of dat "een redelijke kwaliteit van dienstverlening" moet worden geleverd).
7.8.1 OPTA heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de toegangsverplichting in het bestreden besluit een norm is die van toepassing is op meerdere situaties en dus niet kan worden toegespitst op iedere mogelijke situatie die zich in de toekomst kan voordoen. OPTA acht het ook niet haar taak om voor alle apart te onderscheiden diensten, procedures en protocollen vooraf en op detailniveau aan te geven wat redelijk is. Dat (onvermijdelijke) meningsverschillen door middel van handhaving of geschilbeslechting achteraf moeten worden beslecht, maakt nog niet dat geen sprake is van een volwaardige ex ante-verplichting.
7.8.2 Het College stelt voorop dat artikel 6a.2, eerste lid, Tw en de rechtszekerheid eisen, dat de door OPTA gegeven verplichtingen zo duidelijk en precies mogelijk worden omschreven, opdat marktpartijen weten wat rechtens geldt. Evenwel brengt de aard van onderhavig besluit en de daarin opgenomen toegangsverplichting, juist ook vanwege de omstandigheid dat deze ex ante wordt opgelegd, met zich dat deze verplichting in zodanige termen dient te worden omschreven dat zij zich leent voor toepassing op deels nog onbekende toekomstige gevallen. Dat de aan de toegangsverplichting verbonden voorschriften in veel gevallen de redelijkheid als norm hebben, doet naar het oordeel van het College in beginsel geen onaanvaardbare afbreuk aan de vereiste rechtszekerheid, nu deze norm in het verkeer tussen partijen niet ongebruikelijk is en daarnaast van OPTA niet kan worden verlangd nu reeds te concretiseren hoe in een toekomstig geval aan de toegangsverplichting precies gestalte moet worden gegeven. Het beroep is op dit punt ongegrond.