ECLI:NL:CBB:2007:BA4920

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/852
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.C. Cusell
  • F. Stuurop
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor kansspelautomaten in laagdrempelige horeca-inrichting op camping

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 april 2007 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, exploitant van een horeca-inrichting op een camping, en de Burgemeester van Oldenzaal. Appellant had een vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in zijn café, gelegen op het terrein van Camping B. De burgemeester weigerde deze vergunning op basis van de Wet op de Kansspelen, omdat de inrichting als laagdrempelig werd aangemerkt. Appellant stelde dat zijn café niet als laagdrempelig kon worden gekwalificeerd, omdat het voornamelijk bezocht werd door gasten uit de omgeving en niet door campinggasten.

De procedure begon met een beroep van appellant tegen het besluit van de burgemeester van 18 oktober 2006, waarin het bezwaar tegen de vergunningweigering ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 14 februari 2007 werd het standpunt van beide partijen toegelicht. Het College oordeelde dat de inrichting van appellant, gezien de activiteiten die er plaatsvinden, zoals dansavonden en optredens, wel degelijk als laagdrempelig kon worden gekwalificeerd. De nauwe relatie tussen het café en de camping, waar het café voornamelijk door campinggasten werd bezocht, speelde hierbij een cruciale rol.

Het College concludeerde dat de burgemeester terecht had geweigerd de vergunning te verlenen, omdat de inrichting niet voldeed aan de eisen voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in een laagdrempelige inrichting. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan de burgemeester opgelegd. Deze uitspraak bevestigt de strikte toepassing van de Wet op de Kansspelen en de criteria voor het al dan niet verlenen van vergunningen voor kansspelautomaten in horecagelegenheden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/852 18 april 2007
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: D.W. Kommer, werkzaam bij DK Consultancy te Almelo,
tegen
de Burgemeester van Oldenzaal, verweerder,
gemachtigde: H.A.M. Vaneker en P.G.M. Nolten, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 20 november 2006, bij het College binnengekomen op 22 november 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 oktober 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de weigering tot verlening van een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten op grond van de Wet op de Kansspelen (hierna: de Wet).
Bij brief van 18 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 14 februari 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“ Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald. (…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
(…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert een horeca-inrichting onder de naam “Café B” aan de Y te X en is in het bezit van een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet. De horeca-inrichting is gelegen op het campingterrein van Camping B (voorheen camping “C”).
- Bij formulier van 21 november 2005 heeft appellant een aanwezigheidsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van twee kansspelautomaten in zijn horeca-inrichting.
- Op 10 januari 2006 is een rapport opgesteld naar aanleiding van een in medio 2005 gehouden speelautomatencontrole in appellants inrichting.
- Bij brief van 17 januari 2006 heeft verweerder appellant medegedeeld voornemens te zijn de gevraagde vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten te weigeren.
- Bij brief van 30 januari 2006 heeft appellant gereageerd op dit voornemen.
- Bij besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 april 2006 bezwaar gemaakt.
- Op 22 mei 2006 is appellant gehoord omtrent zijn bezwaar.
- Op 25 september 2006 is de inrichting van appellant vanwege het gemeentebestuur van Oldenzaal bezocht. Hiervan is een verslag opgesteld.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Het café is enkel en alleen bereikbaar via de naar de camping leidende weg en het terrein van de camping. Het café is gelegen op het terrein van de als laagdrempelig aan te merken camping. In de Memorie van Toelichting worden inrichtingen genoemd die op basis van jurisprudentie als laagdrempelige inrichtingen moeten worden aangemerkt. Uit die opsomming blijkt dat een kantine/snackbar op een campingterrein als laagdrempelig moeten worden aangemerkt, hetgeen ook geldt voor de combinatie café/camping.
Er is een zeer nauwe relatie tussen de camping en het café gelet op hetgeen op de website van Camping B staat vermeld. De vermeldingen en de foto’s op deze site bevestigen dat appellants inrichting, welke op de site ook als ‘kantine’ wordt genoemd, en de camping niet los van elkaar kunnen worden gezien. In de inrichting vinden activiteiten plaats die aangemerkt moeten worden als andere activiteiten dan die waaruit het normale cafébezoek bestaat en waaraan een zelfstandige betekenis moet worden toegekend. Het gaat hier om de volgende activiteiten: - cafébezoek door bezoekers van de camping, - het organiseren van activiteiten in het café voor jongeren onder de 18 jaar, - het optreden van artiesten, - het organiseren van dansavonden en bingo’s, - de kookactiviteiten van het “Show Cooking Team” waarbij bereide maaltijden ook in het café kunnen worden genuttigd onder het genot van een glaasje. Deze omstandigheden zijn reden om te oordelen dat sprake is van een laagdrempelige inrichting.
Daarnaast zijn er andere feiten en omstandigheden die de nauwe relatie van appellants inrichting en de camping onderstrepen: - de inschrijving bij de Kamer van Koophandel geeft aan dat sprake is van ‘de exploitatie van een café en camping’, - in de aanvraag die ten grondslag lag aan de destijds verleende Drank- en Horecawetvergunning wordt de inrichting vermeld als ‘Café Camping C’, - het meldingsformulier ingevolge het Besluit horecabedrijven Hinderwet (thans Wet milieubeheer) maakt melding van het exploiteren van een ‘kantine camping’, - het bestemmingsplan Het Hulsbeek geeft aan het terrein de bestemming ‘verblijfsrecreatie’ en bepaalt onder meer dat de als zodanig bestemde grond is aangewezen voor het plaatsen van onder andere een recreatieruimte.
Appellant heeft zelf bevestigd dat er een relatie is tussen het café en de camping en dat door het jaar heen circa 10% van de cafébezoekers bestaat uit campinggasten. Uit jurisprudentie van het College blijkt dat enkel het feit dat op enigerlei wijze activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, voldoende is om te stellen dat die activiteiten plaatsvinden.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft samengevat het volgende aangevoerd.
De relatie met de camping is niet anders, dan dat een camping is gesitueerd achter het café. Dat de toegangsweg dezelfde is, is slechts een toevalligheid. Er zijn meer cafés in Nederland, die niet direct aan de openbare weg liggen en via een toegangsweg bereikbaar zijn. Het betreft het grootste gedeelte van het jaar een normaal café waar gasten uit Oldenzaal of uit de nabijheid hiervan vertoeven.
Door een aantal maatregelen is er na 1 juni 2000 voor gezorgd dat het café hoogdrempelig is geworden. Er is een aparte speelaccomodatie voor de kinderen; er is een grote sociale controle door de ouders en het verstrekken van hapjes en snacks geschiedt via een afzonderlijk loket.
In de gemeente Terneuzen mogen wel kansspelautomaten in de kantinecamping staan. Er is derhalve sprake van willekeur.
Uit de inschrijving van de Kamer van Koophandel kan men een duidelijke scheiding tussen café en camping lezen. Uit de naam Café Camping C blijkt niet anders dan dat de inrichting bij de camping is gesitueerd. Op de tekeningen welke behoren bij vergunningen en ontheffingen zou meerdere keren de inrichting aangeduid zijn als kantine. Dit was echter voor de wijziging van de Wet op de Kansspelen. Nu zou de benaming expliciet anders worden opgenomen.
De relatie tussen de inrichting en de camping is zeer beperkt en dient slechts als ondersteuning van de campingfunctie te worden gezien tijdens het campingseizoen, dat tussen de zes weken en drie maanden duurt. Er is geen sprake van een horecabedrijf op een camping, maar van een café met daarnaast aparte voorzieningen ten behoeve van de catering van de camping. Het café dient dan ook geheel zelfstandig te worden gezien. Het terras is van de camping en het Show-Cooking Team kookt op de camping.
Aan het gestelde in artikel 30d van de Wet voldoet appellants inrichting derhalve ruimschoots.
5. De beoordeling van het geschil
In geschil is of de inrichting van appellant door verweerder terecht als laagdrempelig is aangemerkt.
Of een inrichting hoog- of laagdrempelig is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de criteria zoals neergelegd in artikel 30, onder d en e, van de Wet. Of aan deze criteria is voldaan, dient te worden beoordeeld op basis van de feitelijke situatie en exploitatie van de inrichting. De enkele verwijzing naar de in de Memorie van Toelichting bij de Wet (TK 1997-1998, 25 727, nr. 3, pp. 22-23) genoemde voorbeelden van inrichtingen die door het College vóór de wetswijziging als laagdrempelig zijn aangemerkt, is derhalve onvoldoende.
Het College is, gelet op de feitelijke situatie en exploitatie van appellants inrichting, met verweerder van oordeel dat in het restaurant van appellant activiteiten plaatsvinden die een zelfstandige stroom van bezoekers trekken. Hiertoe oordeelt het College als volgt.
Vaststaat dat appellants inrichting op een campingterrein ligt, waardoor de inrichting vrij toegankelijk is voor de campingbezoekers. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in appellants inrichting met regelmaat voor entertainment voor de (camping)bezoekers wordt gezorgd. Dit entertainment bestaat vooral uit het organiseren van optredens van artiesten en dj’s, dansavonden, bingo’s en andere festiviteiten. Deze activiteiten, gericht op het entertainen van de bezoekers, kunnen niet als ondersteunend aan het cafébezoek worden beschouwd, maar zijn activiteiten die een zelfstandige stroom bezoekers trekken.
Reeds hierom is appellants inrichting terecht als laagdrempelig gekwalificeerd.
Appellant heeft ter zitting overigens niet ontkend dat er naast het cafébezoek ook andere activiteiten plaatsvinden. Appellant stelt echter dat de activiteiten die in zijn inrichting worden georganiseerd met name in de zomerperiode plaatsvinden. Buiten het zomerseizoen is, aldus appellant, de bezettingsgraad op de camping minimaal en daarmee ook de in de inrichting georganiseerde activiteiten. Dat voornoemde activiteiten in mindere mate plaatsvinden buiten het zomerseizoen, leidt echter niet tot een ander oordeel.
Appellants beroep op de situatie met betrekking tot de kansspelautomaten in de gemeente Terneuzen kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich schuldig maakt aan willekeur of schending van het gelijkheidsbeginsel, reeds omdat het hierbij gaat om toepassing van de Wet door een ander bestuursorgaan.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. F. Stuurop, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2007.
w.g. H.C. Cusell w.g. M.H. Vazquez Muñoz