ECLI:NL:CBB:2007:BA5390

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/901
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • H.C. Cusell
  • W.E. Doolaard
  • B. Hessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen terugvordering van steunverlening

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 11 mei 2007, is het beroep van A B.V. tegen een besluit van het Hoofdproductschap Akkerbouw aan de orde. A B.V. had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 27 oktober 2004, waarbij steun voor de verwerking van magere melkpoeder werd teruggevorderd. Het College heeft vastgesteld dat appellante haar bezwaar te laat heeft ingediend, namelijk pas op 10 december 2004, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken bedraagt. Appellante had wel telefonisch contact gehad met verweerder en een afspraak gemaakt om haar bezwaren toe te lichten, maar dit was niet voldoende om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het College oordeelt dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat verweerder appellantes bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het College heeft zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 644,--, en dient verweerder het griffierecht van € 276,-- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/901 11 mei 2007
7650 Steunverlening
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te X, appellante,
gemachtigde: mr. S.W. Knoop, advocaat te Zwolle,
tegen
het Hoofdproductschap Akkerbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. E.R. Kleijwegt, J.J. van der Weijden en D.J. Olthuis, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 20 december 2005, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 november 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van verweerder van 27 oktober 2004 waarbij ingevolge Verordening (EG) nr. 2799/1999 verleende steun is teruggevorderd.
Bij brief van 24 januari 2006 heeft appellante de gronden van haar beroep ingediend.
Bij brief van 24 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 28 februari 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Namens appellante waren tevens aanwezig A.G.M. Oosterwegel en A. Vos de Vries.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 28 mei 2004 een partij karnemelkpoeder aangeleverd gekregen.
- Op 15 juni 2004 heeft een controleur van de Algemene Inspectiedienst een monster genomen van de partij karnemelkpoeder.
- Gelet op de controleresultaten heeft verweerder bij besluit van 27 oktober 2004 de steun voor de verwerking van magere melkpoeder in mengvoeder over de periode 07-06-2004 t/m 04-07-2004 ten bedrage van € 63.531,80 teruggevorderd.
- Bij brief van 10 december 2004 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Appellante heeft in de brief voorts medegedeeld haar bezwaar mondeling toe te zullen lichten in een gesprek op 16 december 2004.
- Bij brief van 4 februari 2005 heeft appellante de gronden van het bezwaar aangevuld.
- Op 20 mei 2005 is appellante gehoord omtrent het bezwaar.
- Bij besluit van 9 november 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Het College zal ambtshalve de vraag beantwoorden of verweerder appellantes bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.
3.2 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Vast staat dat verweerder het besluit van 27 oktober 2004 op die datum aan appellante op haar adres heeft toegezonden. Hiermee heeft verweerder dit besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Appellante heeft tegen het besluit van 27 oktober 2004 eerst bij brief van 10 december 2004 (door verweerder ontvangen op 13 december 2004) en derhalve na de daarvoor gestelde termijn, bezwaar gemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Appellante heeft ter zitting aangevoerd vóór het aflopen van de bezwaartermijn telefonisch contact te hebben gehad met verweerder omtrent het besluit tot terugvordering van verleende steun. Appellante heeft een afspraak gemaakt met verweerder voor 16 december 2004 om haar bezwaren toe te lichten. Appellante heeft hierbij aangekondigd een proforma bezwaarschrift te zullen indienen tegen verweerders besluit van 27 oktober 2004.
Niet is gebleken dat verweerder onjuiste informatie omtrent de bezwaarprocedure of bezwaartermijn gegeven zou hebben. Het is voorts de verantwoordelijkheid van appellante om na kennisname van het besluit tijdig bezwaar te maken. Appellante heeft verzuimd binnen de wettelijk gestelde termijn bezwaar te maken. Dat tussen partijen sprake is geweest van telefonisch contact vóór het aflopen van de termijn en dat het bezwaarschrift slechts één dag te laat is ingediend, maakt het voorgaande niet anders. Naar het oordeel van het College is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.3 Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder appellantes bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Dit betekent dat het ingestelde beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:7 Awb. Het College acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder geen ander besluit kan nemen dan het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
3.4 Het College acht voorts termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante, zijnde de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,--.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden
besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure aan de zijde van appellante, vastgesteld op € 644,-- (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro);
- bepaalt dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,-- (zegge:
tweehonderdzesenzeventig euro) aan haar vergoedt.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. W.E. Doolaard en dr. B. Hessel, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2007.
w.g. H.C. Cusell w.g. M.H. Vazquez Muñoz