2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant en E BV ( hierna: de BV) te B hebben sedert begin jaren ’90 twee akkerbouwbedrijven geëxploiteerd op het adres F te B. Voor beide bedrijven werd in de jaren 1999 en 2000 akkerbouwsteun in het kader van de Regeling aangevraagd en verkregen.
- Bij brief van 4 februari 2000 met als onderwerp "Regeling EG steunverlening akkerbouwgewassen 1999 (…)" heeft verweerder appellant medegedeeld dat is gebleken dat op zijn adres meerdere economische eenheden zijn gevestigd. Het betreft de bedrijven van appellant en van de BV. Hierbij is appellant in de gelegenheid gesteld verweerder nadere gegevens te doen toekomen.
- Bij brief van 16 februari 2000 heeft appellant verweerder een accountantsverklaring, alsmede enkele op zijn naam gestelde nota's betreffende de inzaai en het spuiten van maïs toegezonden.
- Bij brief van 22 maart 2002 met als onderwerp "Aanvraag oppervlakten/Gebruik gewaspercelen Opgave 1999 en 2000" heeft verweerder appellant medegedeeld dat door onvoorziene omstandigheden de controle “bedrijfssplitsing 1999 en 2000” pas in 2002 kon worden uitgevoerd en dat bij die controle is gebleken dat op zijn adres meerdere economische eenheden zijn gevestigd.
Hierbij is hij in de gelegenheid gesteld verweerder nadere gegevens te doen toekomen.
- Bij brief van 29 maart 2002 hebben appellant en de BV de inhoud van een op 26 maart 2002 gehouden telefoongesprek tussen getuige C en mevrouw G van LASER, vestiging Groningen, schriftelijk bevestigd. Blijkens dit schrijven heeft de heer C in het telefoongesprek verweerder medegedeeld dat in februari 2000 reeds een controle van de situatie op het bedrijf van A heeft plaatsgevonden en dat de heer H van LASER, vestiging Roermond, de situatie op bedoeld bedrijf destijds op grond van dezelfde gegevens die appellant met deze brief thans wederom aan verweerder heeft toegezonden, heeft goedgekeurd.
- Bij besluiten van 16 juni 2003 heeft verweerder zijn eerdere besluiten tot toekenning van akkerbouwsteun over de jaren 1999 respectievelijk 2000 herzien, omdat op grond van de door appellant geleverde informatie niet kon worden vastgesteld dat op het adres F te B sprake is van afzonderlijke bedrijven in de zin van artikel 1 van de Regeling. Beide aanvragen werden alsnog afgewezen en de reeds uitbetaalde steun werd teruggevorderd.
- Tegen deze herzieningsbesluiten gerichte bezwaren heeft verweerder bij besluiten van 30 maart 2004 ongegrond verklaard. - Tegen deze besluiten tot ongegrondverklaring hebben appellant en de BV beroep ingesteld bij het College. Deze beroepen zijn bij het College ingenomen onder de zaaknummers Awb 04/353 (betreffende het jaar 1999) en 04/354 (betreffende het jaar 2000). Bij uitspraak van 2 november 2005 heeft het College beide beroepen gegrond verklaard. De bestreden besluiten werden vernietigd voorzover daarbij mede is beslist op de beroepen van de BV. Het College heeft de bezwaren van de BV alsnog niet- ontvankelijk verklaard. Het College heeft de besluiten voorzover deze betrekking hadden op appellant in stand gelaten.
- Intussen had appellant over de jaren 2001, 2002 en 2003 wederom aanvragen akkerbouwsteun ingediend. Ook naar aanleiding van deze aanvragen heeft verweerder appellant jaarlijks akkerbouwsteun toegekend.
- Bij besluit van 13 mei 2004 heeft verweerder zijn eerder genomen besluit op de aanvraag 2001 herzien, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het adres F te B sprake was van twee afzonderlijke bedrijven. Verweerder heeft daarbij verwezen naar zijn besluit van 30 maart 2004 met betrekking tot het bezwaar van appellant tegen het besluit tot herziening van de beslissing op de aanvraag akkerbouwsteun 1999. Bij het herzieningsbesluit heeft verweerder de op de aanvraag 2001 reeds uitbetaalde steun ad € 5750,34 teruggevorderd.
- Met dezelfde motivering heeft verweerder bij afzonderlijk besluiten van 13 mei 2004 tevens zijn eerdere besluiten op de aanvragen akkerbouwsteun over 2002 en 2003 herzien. Bij het herzieningsbesluit met betrekking tot de aanvraag 2002 heeft verweerder € 1100,73 teruggevorderd. Bij het herzieningsbesluit met betrekking tot de aanvraag 2003 heeft verweerder € 1068,71 teruggevorderd.
- Tegen de drie herzieningsbesluiten van 13 mei 2004 heeft appellant op 27 mei 2004 bezwaarschriften ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder de drie bestreden besluiten genomen.