5. De beoordeling van het geschil
In de uitspraak van 11 november 2005 heeft het College overwogen dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waartoe appellant alsnog zal moeten worden gehoord en op grond van alle beschikbare en eventueel aanvullend te leveren informatie zal moeten worden uitgemaakt of het satellietbeeld van 2 oktober 1987, ondanks het beeld van 5 juli 1987 en hetgeen daaruit blijkt, nog steeds tot de conclusie moet leiden dat het perceel (gedeeltelijk) het gehele jaar niet anders dan als grasland is gebruikt.
Tussen partijen is geen punt van geschil dat het betrokken perceel in het voorjaar en najaar van 1987 (en overigens ook in de overige jaren van de referentieperiode) in gebruik is geweest als blijvend grasland, hetgeen onder andere door de satellietbeelden van april en oktober 1987 wordt bevestigd.
De namens GeoRas ter zitting van het College gegeven toelichting op het satellietbeeld van 5 juli 1987 is in lijn met hetgeen de deskundige daarover eerder in de procedure heeft verklaard en behelst, samengevat weergegeven, het volgende.
Het juli beeld vertoont niet de egaal blauwe kleur die bij de veronderstelde aanwezigheid van vers geploegd en dus kaal land had mogen worden verwacht. De deskundige neemt op ongeveer een derde deel van het perceel een overwegend lichtblauwe kleur waar, die wijst op pas gemaaid dan wel net begraasd gras. De kleur lichtblauw komt veel voor in de zomer en wijst op weinig biomassa. De diverse tinten blauw op het beeld wijzen op goede en slechtere stukken gras en de bijna kale stukken kunnen het gevolg zijn van intensieve begrazing. Bij ingezaaide grond zou het beeld egaal blauw zijn. In het midden van het perceel is bovendien een strook forse vegetatie waar te nemen, die niet kan worden verklaard uit wortelonkruid zo kort na het ploegen en de inzaai van maïs in de laatste week van juni. Op de oktoberbeelden neemt de deskundige een egale grasmat waar die er niet zou zijn als er eind augustus na de (mislukte) maïsoogst weer opnieuw gras zou zijn ingezaaid.
Het College acht deze uitleg overtuigend en ziet geen grond de juistheid van de door de deskundige van GeoRas gegeven interpretatie van de beelden in twijfel te trekken.
Het College stelt vast dat appellant in de bezwaarprocedure en in beroep hier tegenover geen (nieuwe) argumenten heeft aangevoerd of bewijzen heeft ingebracht die wel aanleiding kunnen zijn voor twijfel aan de door verweerder van GeoRas overgenomen - en gehandhaafde - conclusie dat het betrokken perceel in 1987 alleen in gebruik is geweest als grasland.
Het College is van oordeel dat daarvoor in ieder geval onvoldoende is de enkele - en met de interpretatie van de satellietbeelden strijdige - stelling van appellant dat hij tussen eind juni en half augustus op het betrokken perceel maïs heeft geteeld.
De door appellant geschetste gang van zaken is te minder aannemelijk, nu de gestelde droge weersomstandigheden die de aanleiding hadden moeten zijn voor de wisselende teelt(en) zich niet hebben voorgedaan, zoals verweerder overtuigend heeft aangetoond.
De door appellant in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van het zaadbedrijf “Barenbrug Holland BV” en van Drainagebedrijf Rutten zijn geen overtuigend bewijs op perceelsniveau, nu zij achteraf en in zeer algemene bewoordingen zijn opgesteld. Het is in het licht van de bevindingen van GeoRas aan appellant om de steunwaardigheid van het perceel aan te tonen en appellant is er niet in geslaagd voldoende overtuigend bewijs te leveren dat op het perceel in 1987 maïsteelt heeft plaatsgevonden.
Derhalve heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat ook in het referentiejaar 1987 het betreffende perceel als grasland in gebruik is geweest.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.