ECLI:NL:CBB:2007:BA7114

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/53
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 april 2007 uitspraak gedaan over de weigering van een vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in een horecagelegenheid. Verzoeker, A, exploiteert een horecagelegenheid onder de naam B en heeft op 13 september 2006 een aanvraag ingediend voor de vergunning op basis van de Wet op de kansspelen. De burgemeester van Beverwijk heeft deze vergunning op 19 december 2006 geweigerd, omdat de inrichting niet voldeed aan de criteria van de wet. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij als ware hij in het bezit van de vergunning behandeld zou worden.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Verzoeker stelde dat zijn inrichting hoogdrempelig was en gericht op het verstrekken van driecomponentenmaaltijden, zoals vereist door de wet. De burgemeester betwistte dit en stelde dat de inrichting ook andere activiteiten had die een zelfstandige betekenis hadden, zoals afhaalmaaltijden. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn inrichting voldeed aan de eisen van de wet. De menukaart en de wijze van serveren van de maaltijden gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de inrichting als hoogdrempelig kon worden gekwalificeerd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de inrichting niet voldeed aan de wettelijke eisen voor het verstrekken van kansspelautomaten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de exploitatie van kansspelautomaten in een restaurant ondersteunend moet zijn aan de restaurantfunctie en dat het economisch belang van de kansspelautomaten niet voorop mocht staan. De uitspraak benadrukt het belang van het tegengaan van gokverslaving boven het rendabel kunnen exploiteren van een horeca-onderneming.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
AWB 07/53 26 april 2007
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te X, verzoeker,
gemachtigde: L. Öz, juridisch adviseur, werkzaam te Den Haag,
tegen
de Burgemeester van Beverwijk, verweerder,
gemachtigde: dhr. P. Bakker, werkzaam bij de gemeente Beverwijk.
1. De procedure
Bij besluit van 19 december 2006 heeft verweerder verzoeker de gevraagde vergunning op grond van de Wet op de Kansspelen (hierna: de Wet) voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in zijn horeca-inrichting geweigerd.
Verzoeker heeft bij brief van 22 januari 2007, bij het College binnengekomen op 24 januari 2007, beroep ingesteld tegen voornoemd besluit. Bij brief van 23 februari 2007 heeft het College, met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroepschrift ter afhandeling als bezwaarschrift doorgezonden aan verweerder.
Bij brief van 23 januari 2007 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit van de gevraagde vergunning.
Bij brief van 7 en 26 februari 2007 heeft verzoeker aanvullende stukken toegezonden.
Bij brief van 27 maart 2007 heeft verweerder schriftelijk op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2007, alwaar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet bevat onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
b. de overige ruimten in die inrichting voor het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.
(…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
b. niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, geldende eisen.
(…)."
In de Memorie van Toelichting (TK 1997-1998, 25 727, nr. 3, pp. 21-22) is ten aanzien van het begrip hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet, voorzover hier van belang, het volgende vermeld:
“ Om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen kwalificeren, is de eerste voorwaarde het bezit van een Drank- en Horecawetvergunning. (…) De tweede voorwaarde is dat in de inrichting het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat er er geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Hiermee wordt aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. (…) Een restaurant is een inrichting waar maaltijden worden geserveerd. Voor het begrip maaltijd kan worden aangesloten bij de uitleg die het CBB daaraan heeft gegeven. (…)
Onder maaltijd wordt verstaan een geheel van warme gerechten, hetwelk tenminste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar vermengde bestanddelen: “vlees, vis, gevogelte of wild” (eventueel te vervangen door andere bestanddelen, in het geval van een vegetarisch restaurant), “groente” en “aardappelen, rijst of meelspijzen”. Indien de inrichting op verstrekking van maaltijden van deze samenstelling is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten, is sprake van een restaurant. (…) Indien in een café of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, dan wordt de inrichting alsnog als laagdrempelig gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt.”
Artikel 1 van de Drank- en Horecawet luidde in de periode hier van belang:
“ 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;
(…)”
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoeker exploiteert op het adres Y te X een horecagelegenheid onder de naam B. Voor deze inrichting is een vergunning verleend op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet. De inrichting omvat één lokaliteit, te weten het restaurant-cafégedeelte, met een oppervlakte van 65 m2.
- Verzoeker heeft laatstelijk op 13 september 2006 een aanvraag ingediend voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in zijn inrichting. Daarbij heeft verzoeker onder meer een menukaart overgelegd. Die menukaart is, voorzover hier van belang, onderverdeeld in de categorieën voor- en bijgerechten, vleesgerechten, grill gerechten, visgerechten, vegetarische gerechten en ovengerechten. Bij de vleesgerechten, grillgerechten en visgerechten wordt op de menukaart vermeld dat alle gerechten worden geserveerd met frites of gebakken aardappelen, groenten en frisse sla.
- Op 14 december 2006 hebben twee ambtenaren van de gemeente Beverwijk de inrichting van verzoeker bezocht.
- Bij besluit van 19 december 2006 heeft verweerder de door verzoeker aangevraagde vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in zijn inrichting geweigerd.
3. Het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening is verzocht
Verweerder heeft zijn besluit, voorzover hier van belang, doen steunen op de volgende overwegingen.
“ Uw inrichting is een inrichting als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Drank- en Horecawet. Dit wil zeggen dat uw inrichting een lokaliteit is waarin rechtmatig het horecabedrijf wordt uitgeoefend. Het café- en restaurantbezoek staan echter niet op zichzelf. U trekt immers een op zichzelf staande stroom bezoekers doordat u eveneens een afhaalcentrum in uw inrichting exploiteert. De afhaalfunctie is een activiteit waaraan een zelfstandige betekenis moet worden toegekend.
Daarnaast is in uw inrichting een grote bar bijna over de volledige lengte van de ruimte geplaatst. Er is een zeer beperkt aantal tafeltjes die bovendien niet berekend zijn op meer dan 3 á 4 personen. Uw keuken is uitgerust om onder meer pizza’s en döner kebab te kunnen maken. Aan de buitenkant van uw inrichting zijn stickers geplaatst met de levensgrote afbeeldingen van broodjes döner kebab. De menukaarten zijn opgehangen en bevatten foto’s van gerechten als hamburgerschotels met garnering en frites. De algemene indruk ontstaat kortom dat uw inrichting niet in belangrijke mate is gericht op het verstrekken van 3-componentenmaaltijden, maar daarentegen juist op een relatief kort verblijf voor het nuttigen van een snelle maaltijd in elk geval niet zijnde een 3-componentenmaaltijd.
Tijdens een ambtelijk werkbezoek aan uw inrichting op 14 december 2006 is voorts geconstateerd dat de toenmaals gefotografeerde menukaart openingstijden aangeeft van maandag tot en met zaterdag van 11.00 uur tot 22.00 uur. Daarnaast had het werkbezoek plaats even na 11.00 uur in de ochtend. De deur van uw inrichting was toen reeds geopend. Een en ander duidt erop dat uw inrichting niet in belangrijke mate is gericht op het verstrekken van 3-componentenmaaltijden danwel dat uw inrichting mede is gericht op andere activiteiten waaraan een zelfstandige betekenis moet worden toegekend. Openingstijden vanaf 11.00 uur duiden er immers op dat u zich mede richt op een ander publiek dan zij die een 3-componentenmaaltijd komen nuttigen.
Tenslotte is uw inrichting niet als hoogdrempelig te bestempelen omdat uit uw menu blijkt dat u zich niet in overwegende mate richt op het verstrekken van 3-componentenmaaltijden. Een 3-componentenmaaltijd dient te bestaan uit drie warme componenten die niet met elkaar gemengd zijn, te weten vlees, vis, gevogelte of wild (in geval van een vegaterische maaltijd te vervangen door andere bestanddelen), groenten, aardappelen, rijst of meelspijzen.
De menukaart biedt allereerst keuze uit 8 salades. Er is voorts keuze uit 7 vleesgerechten. Gelet op de op de menukaart afgedrukte foto’s betreffen dit echter allemaal zogenaamde plates. Het is vaste jurisprudentie dat deze niet als 3-componentenmaaltijden kunnen worden aangemerkt. In elk geval zijn niet als 3-componentenmaaltijden aan te merken: spaghetti Bolognese, hamburger Royal schotel, Italiaanse lasagne, kipsaté met brood of frites, döner schotel. Van de 7 vleesgerechten zijn er dus in elk geval reeds 5 die onder geen beding als 3-componentenmaaltijd zijn aan te merken. Vervolgens worden 10 grill gerechten genoemd. Onder geen beding kunnen in elk geval als 3-componentenmaaltijd worden aangemerkt Adana kebap, sis kebap, kofte, varkenshaassaté met brood of frites, mixed grill döner en Floria mix speciaal met een kleine Turkse pizza. Van de 10 grillgerechten zijn er dus eveneens 6 geen 3-componentenmaaltijd. Dan zijn er nog 4 visgerechten. Gelet op de foto op de menukaart, waaruit blijkt dat de vis eveneens gegarneerd als een plate wordt geserveerd, kunnen ook deze gerechten niet als 3-componentenmaaltijden worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de vegetarische gerechten vegetarische lasagne en vegetarische rijstschotel met mixed groente. Tenslotte kan men nog kiezen uit 3 verschillende ovengerechten. Ovengerechten zijn per definitie geen 3-componentenmaaltijden.
Tijdens het ambtelijk werkbezoek van 14 december 2006 adverteerde u voorts bij wijze van actie met 2 afzonderlijke gerechten te weten varkenshaas met champignon roomsaus en diverse warme groenten, salades en friet en kipsaté met salade en brood of frites. Dit zijn beide geen 3-componenten maaltijden.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat van de 26 gerechten, 20 gerechten in elk geval niet als 3-componentenmaaltijden zijn aan te merken, terwijl van de overige gerechten onzeker is of deze als 3-componentenmaaltijden zijn aan te merken. Dit zal afhangen van de wijze van serveren. Daarenboven worden voor de afhaalfunctie van de inrichting pizza’s en grillgerechten bereid. Het is in het geheel niet uit te sluiten dat deze gerechten ook in het restaurant te nuttigen zijn.
Nu ongeveer 75% van de gerechten op de menukaart niet als 3-componentenmaaltijd zijn te kwalificeren, kan uw inrichting niet worden aangemerkt als een inrichting waar het café- en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.”
4. Het standpunt van verzoeker
Zakelijk samengevat houdt het standpunt van verzoeker het volgende in.
Verweerders standpunt dat verzoekers inrichting niet voldoet aan de criteria in de Wet is onjuist. Verzoekers inrichting is wel degelijk gericht op het verstrekken van maaltijden die bestaan uit drie, niet met elkaar gemengde bestanddelen -vlees, vis, gevogelte of wild; -groente; - aardappelen, rijst of meelspijzen. Verzoeker heeft de menukaart, zoals gevoegd bij een eerdere aanvraag, na opmerkingen van verweerder aangepast. Op de menukaart staat nu ook uitdrukkelijk vermeld dat alle gerechten worden geserveerd met frites of gebakken aardappelen, groenten en frisse sla. Voorts heeft verzoeker de openingstijden aangepast. De inrichting is nu open vanaf 17.00 u in plaats van 11.00 u. Daarnaast heeft hij de inrichting zo aangepast dat degenen die voor afhaalgerechten komen de inrichting niet hoeven te betreden. Afhaalgerechten kunnen slechts via een raam van buitenaf besteld en afgehaald worden. Op dat raam is ook een aparte menukaart voor afhaalgerechten aangebracht, die verschilt van de menukaart die in het restaurant wordt gebruikt. Het afhalen geschiedt derhalve slechts buitenom en staat daarmee los van het restaurant dat, gelet op de inrichting en de gevoerde menukaart als hoogdrempelig moet worden aangemerkt.
Het feit dat tijdens een ambtelijk bezoek op 14 december 2006 nog een menukaart is overhandigd waarop als openingstijd 11.00 u is vermeld, berust op een misverstand. Bij die gelegenheid is een verouderde menukaart overhandigd. Terzake is de volgende dag meteen contact opgenomen de ambtenaar van de gemeente om hem er op te wijzen dat het hier om een verouderde kaart ging.
Vanwege het niet verlenen van de gevraagde vergunning heeft verzoeker grote schade opgelopen. Er is sprake van verlies van klanten. Voorts heeft verzoeker kosten gemaakt in verband met de aangebrachte verandering in zijn inrichting. Door het gemis van extra inkomsten van de automaten is verzoeker in financiële problemen geraakt.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn inrichting hoogdrempelig is wel degelijk is gericht op het verstrekken van driecomponentenmaaltijden heeft verzoeker ter zitting fotomateriaal overgelegd. Als voorbeeld van een driecomponentenmaaltijd heeft verzoeker onder meer een foto overgelegd van een op één bord geserveerd gerecht waarop naast vlees, gemengde groenten (broccoli, wortelen, maïs en bloemkool) een minipizza te zien is alsmede tomaat, geraspte wortel en sla. Verzoeker heeft voorts ter zitting aangevoerd dat binnen de gemeente Beverwijk in soortgelijke inrichtingen als die van verzoeker wel kansspelautomaten aanwezig zijn. Wanneer die aanwezig zijn op grond van een vergunning levert dat schending van het gelijkheidsbeginsel op.
5. Het standpunt van verweerder
Gelet op de redactie van de Wet dient de exploitatie van kansspelautomaten in een restaurant – kort gezegd – ondersteunend te zijn aan de restaurantfunctie. Gelet op de feiten en omstandigheden, zoals die tot nu toe zijn gebleken, kan de beoogde functie van de kansspelautomaten in de eetgelegenheid van verzoeker niet worden gekwalificeerd als ‘ondersteunend’. Het economisch belang van de kansspelautomaten staat bij verzoeker kennelijk voorop. Zonder de kansspelautomaten kan verzoeker zijn horeca-onderneming, immers, naar nu blijkt, niet rendabel exploiteren. De memorie van toelichting bij de Wet stelt het belang van het tegengaan van gokverslaving evenwel expliciet boven het belang van het rendabel kunnen exploiteren van een horeca-onderneming. Verweerder heeft hieraan de conclusie verbonden dat aldus niet duidelijk is wat het spoedeisende belang is dat met het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening wordt gediend.
Ter zitting heeft verweerder naar aanleiding van het door verzoeker getoonde fotomateriaal aangevoerd dat daarmee de hoogdrempeligheid van de inrichting niet aannemelijk wordt gemaakt. De foto met daarop een, op één bord geserveerd gerecht weerspiegelt niet de driecomponentenmaaltijd als waarop de wetgever het oog heeft gehad, maar betreft in feite plateservice. Van een driecomponentenmaaltijd is, aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting, pas sprake indien een vlees- of visgerecht geserveerd wordt met in aparte schaaltjes opgediende aardappelen, rijst of meelspijzen én warme groenten. De maaltijden die in verzoekers inrichting genuttigd kunnen worden voldoen hier niet aan.
Tot slot heeft verweerder ter zitting in het kader van het door verzoeker gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, aangegeven geen vergunning te hebben verleend met betrekking tot de door verzoeker vermelde inrichtingen. Indien daar kansspelautomaten zonder vergunning aanwezig zijn zal daartegen handhavend worden opgetreden, aldus verweerder.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist.
Wat betreft de spoedeisendheid overweegt de voorzieningenrechter dat aangenomen moet worden dat verwijdering van de kansspelautomaten verzoeker raakt in zijn financieel belang. Zodanige belangen vormen volgens vaste jurisprudentie echter op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het staat verzoeker immers vrij schadevergoeding van verweerder te vorderen indien het besluit in bezwaar zou worden gehandhaafd en dit besluit door het College zou worden vernietigd. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen, indien het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld het totaal van de handelsactiviteiten en/of de vermogenspositie van verzoekers, zodanig zwaarwegend is, dat de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening weliswaar niet gegeven maar is een verder toetsing en belangenafweging noodzakelijk.
Aangezien verzoeker er hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter, aan de hand van overgelegde financiële bescheiden, wel in is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een zwaarwegend financieel, en daarmee voldoende spoedeisend belang, is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk.
6.2 De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht evenwel onvoldoende aanleiding om over te gaan tot het treffen van een voorziening als gevraagd en overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot verweerders standpunt dat in verzoekers inrichting afhaalactiviteiten plaatsvinden, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoeker heeft aan de hand van een plattegrond en foto’s, naar voorlopig oordeel, voldoende aannemelijk gemaakt dat afhaalmaaltijden slechts via een raam van buitenaf besteld en afgehaald worden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vinden de (laagdrempelige) afhaalactiviteiten derhalve niet in de inrichting van verzoeker, maar buiten de inrichting plaats en kunnen deze aldus niet zonder meer bijdragen aan het oordeel van verweerder dat de inrichting van verzoeker als laagdrempelig moet worden gekenmerkt.
Met betrekking tot hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerder heeft in zijn besluit van 19 december 2006 aangegeven dat en waarom het merendeel van de op verzoekers menukaart voorkomende gerechten niet als driecomponentenmaaltijden kunnen worden aangemerkt. Het merendeel van de gerechten mist, aldus verweerder, één of meer van de drie warme componenten. De voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van verweerder voor onjuist te houden. Bij het vormen van dit voorlopige oordeel is er niet aan voorbij gezien dat op verzoekers menukaart is vermeld dat alle gerechten worden geserveerd met frites of gebakken aardappelen, groenten en frisse sla. Verzoeker heeft ter zitting evenwel niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat dit ook het geval is met betrekking tot het merendeel van de door verweerder in diens besluit van 19 december 2006 vermelde vlees-, vis- en grillgerechten. De door verzoeker ter zitting getoonde – en buiten bezwaar van verweerder – overgelegde foto’s van twee geserveerde gerechten leveren een zodanig aanknopingspunt niet op. De ene foto toont een bord met daarop geserveerd kipsaté met frites en sla en mist derhalve de component (warme) groente. Al aangenomen dat de andere foto – waarop een op één bord geserveerd gerecht bestaande uit vlees, stukjes pizza, groenten en sla te zien is – een driecomponentenmaaltijd zou betreffen, dan nog is daarmee niet aannemelijk gemaakt dat alle, of in iedere geval een groot deel van de gerechten op de menukaart bestaan uit drie componenten als hiervoor bedoeld. Aldus houdt de voorzieningenrechter het er thans voor dat de inrichting van verzoeker voor een aanzienlijk deel is gericht op het verstrekken van afzonderlijke gerechten. Aangenomen moet worden dat het verstrekken van deze gerechten in verzoekers inrichting een zelfstandige stroom van bezoekers trekt waarbij het gaat om een betekenend deel van het bezoekend publiek van de onderhavige inrichting.
Voorzover verzoeker ten slotte een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen, kan dit reeds niet slagen, omdat het gelijkheidsbeginsel niet zover reikt dat verweerder gehouden zou zijn om aan verzoeker in strijd met de Wet een vergunning te verlenen.
6.3 De voorzieningenrechter merkt, naar aanleiding van het in vorenstaande overwegingen omschreven toetsingskader en hetgeen partijen dienaangaande over en weer hebben gesteld, nog op dat de Minister van Justitie in een brief van 19 mei 2005 (TK, 2004-2005, 24557, nr. 54, pp. 8-10) onder meer heeft gesteld dat de gedetailleerde omschrijvingen van ‘restaurant’ en ‘maaltijd’ in de memorie van toelichting niet meer aansluiten bij de moderne horeca, het onderscheid tussen café en restaurant is vervaagd en moderne restauranttypes niet altijd binnen het patroon van de klassieke driecomponentenmaaltijd passen. De Minister tekent hierbij overigens wel aan dat hij bij de besluitvorming grote zorg zal betrachten de goede resultaten van het huidige beleid niet in de waagschaal te stellen. De voorzieningenrechter is zich er dan ook van bewust dat in de toekomst de toepasselijke wetgeving eventueel zou kunnen wijzigen, maar stelt vast dat de Minister ter zake tot op heden geen maatregelen heeft genomen, terwijl evenmin vaststaat welke maatregelen precies zullen worden genomen. De voorzieningenrechter heeft bij de huidige stand van zaken dan ook geen reden gezien om de in de Memorie van Toelichting gegeven omschrijvingen van ‘restaurant’ en ‘maaltijd’ niet langer te volgen.
6.4 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek moet worden afgewezen.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2007.
w.g. R.R. Winter w.g. M.H. Vazquez Muñoz