2. OVERWEGINGEN
Aan de orde is een besluit van verweerder waarbij het bezwaar van verzoekster tegen de geweigerde aanwezigheidsvergunning van een kansspelautomaat in haar horeca-inrichting ongegrond is verklaard. Ten vervolge op dit besluit heeft verweerder bij brief van 16 april 2007 verzoekster gelast de kansspelautomaat te verwijderen en aangezegd dat bij niet-nakoming tot inbeslagname van de kansspelautomaat zal worden overgegaan. Naast het instellen van beroep bij het College heeft verzoekster bij brief van 20 april 2007 de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen primair inhoudende dat verzoekster hangende het beroep wordt behandeld als ware aan haar de gevraagde vergunning verleend, subsidiair inhoudende dat verweerder wordt verboden hangende beroep uitvoering te geven aan handhavingsmaatregelen.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat haar café een hoogdrempelige inrichting is die ingevolge de toepasselijke voorschriften in aanmerking behoort te worden gebracht voor een aanwezigheidsvergunning, aangezien het verstrekken van lunches in haar café geen zelfstandige betekenis heeft, maar slechts van ondergeschikt belang is. In dit verband beroept zij zich op een Memo van de bestuursdienst van de Gemeente Amsterdam d.d. 19 april 2004, die is verzonden aan de vergunningmedewerkers in de stadsdelen en aan de Vereniging van Automatenhandel Nederland (VAN). Als onderwerp van dit memo is vermeld “(Nadere) toelichting op de regels ter bepaling van hoog- en laagdrempelige horecabedrijven en samengestelde inrichtingen”. In het memo is onder meer gesteld dat, indien de omzet door de etenswaren beneden de 20% ten opzichte van de totale omzet aan etenswaren en dranken blijft, dit niet leidt tot het predikaat laagdrempelig, maar de inrichting alsdan als hoogdrempelig kan worden aangemerkt, mits aan de overige voorwaarden voor een hoogdrempelige inrichting wordt voldaan. Verzoekster heeft gesteld dat in haar inrichting voornoemde omzet beneden de grens van 20% blijft.
Verzoekster stelt zich voorts op het standpunt dat, indien door het verstrekken van lunches sprake zou zijn van laagdrempeligheid, zulks een beperkt deel van de dag betreft. Aldus beschouwd, zou verzoekster naar haar mening in aanmerking behoren te worden gebracht voor een beperkte vergunning, inhoudende dat de aanwezigheidsvergunning slechts geldt ná 16:00 uur. Na dit tijdstip worden er immers geen lunches meer geserveerd en fungeert verzoeksters inrichting als volwaardig café.
Namens verweerder is ter zitting aangevoerd dat de door verzoekster aangehaalde memo geen document betreft dat zijn beleid weergeeft, doch slechts de weergave inhoudt van de persoonlijke beleidsopvatting van een ambtenaar. Derhalve kan naar de mening van verweerder aan dit memo geen betekenis worden toegekend in het kader van de beoordeling van de onderhavige zaak.
Met betrekking tot de door verzoekster voorgestelde vergunning onder beperking stelt verweerder dat voor deze constructie – een inrichting is een aantal uren laagdrempelig en een aantal uren hoogdrempelig – geen grondslag is te vinden in de wet. Bovendien is de voorgestelde constructie slecht handhaafbaar.
De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat voornoemd memo een document betreft, dat in elk geval door verzending aan de vergunningmedewerkers van de stadsdelen en aan de Vereniging van Automatenhandel Nederland buiten de kring van het gemeentebestuur van Amsterdam is gebracht. De gemachtigde van verzoekster heeft dit memo verkregen van de ambtelijke dienst van het betrokken stadsdeel.
Naar oordeel van de voorzieningenrechter kan in een geval als het onderhavige, waarin de verwijdering van een kansspelautomaat aan de orde is, de betrokken belanghebbende een beroep doen op de inhoud van een dergelijk memo. Daarmee is niet gegeven dat een zodanig beroep dient te leiden tot het achterwege laten van maatregelen (daarbij is onder meer van belang de verenigbaarheid van de inhoud van het memo met terzake geldende wet- en regelgeving, en de betekenis die onder de gegeven omstandigheden moet worden toegekend aan de werking van het vertrouwensbeginsel), doch een dergelijk beroep kan niet terzijde worden geschoven met de mededeling van het betrokken bestuursorgaan dat het document zijn beleidsopvatting niet representeert.
De voorzieningenrechter acht het onder voormelde omstandigheden geraden dat verweerder in de beroepsprocedure bij het College een adequate reactie geeft op het beroep dat verzoekster op meergenoemd memo heeft gedaan.
Ofschoon in verband met het memo en gezien de omstandigheid dat de kansspelautomaat al een aantal jaren in de inrichting aanwezig is zonder dat verweerder daartegen is opgetreden, vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het spoedeisend karakter van het treffen van maatregelen door verweerder, acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig voor het treffen van een voorziening als door verzoekster gevraagd. Daarbij neemt hij het volgende in aanmerking.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat geen overwegende bezwaren bestaan tegen een voortgezet gebruik van de onderhavige kansspelautomaat totdat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak, mits verzekerd is dat deze niet vóór 16:00 uur zal worden gebruikt. Indien aan deze eis wordt voldaan zal tot evenbedoeld tijdstip niet tegen de aanwezigheid van de kansspelautomaat worden opgetreden.
Verzoekster heeft verklaard dat zij gebruik van de automaat in verband met het publiek dat haar inrichting voor het nuttigen van lunches bezoekt, vóór 16:00 uur niet wenst en dat zodanig gebruik ook niet zal plaatsvinden. Voorts heeft verzoekster toegezegd dat op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in de inrichting een bord zal worden geplaatst, waarop is aangegeven dat de kansspelautomaat niet vóór 16.00 uur mag en kan worden gebruikt.
Uitgaande van de duidelijke verklaringen en toezeggingen van partijen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van een onaanvaardbare inbreuk op de belangen die de Wet op de Kansspelen beoogt te beschermen, geen sprake en kan niet worden staande gehouden dat de belangen van verzoekster een voorlopige voorziening vorderen.
Ten slotte wordt opgemerkt dat de behandeling van het beroep van verzoekster ter zitting van het College, afhankelijk van de voortgang van de stukkenwisseling in de procedure, kan worden verwacht op een termijn van circa zes maanden.