2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante was eigenaar van de hond Madjoe.
- Van deze hond is geen stamboom afgegeven door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (hierna: Raad) en/of dierenpaspoort aanwezig.
- In de periode voorafgaand aan 14 juni 2006 is de regiopolitie, naar aanleiding van klachten over het loslopen van de hond en een bijtincident (met een andere hond), diverse malen bij appellante aan de deur geweest, doch zij was telkenmale niet thuis. Tijdens deze bezoeken rees bij de regiopolitie het vermoeden dat het een hond betrof met de uiterlijke kenmerken van een Pit-bull-Terriër.
- Op 14 juni 2006 is de hond door de regiopolitie Groningen, afdeling Levende Have, in beslag genomen.
- Op 21 juni 2006 heeft B.S.J. Ludema (hierna: Ludema), ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst Noord en Oost Nederland (hierna: AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de hond op verzoek van verweerder geschouwd om te beoordelen of deze tot het Pit-bull-Terriër-type gerekend moet worden. Hiervan is door Ludema een expertiseverslag opgemaakt. Volgens dit expertiseverslag, dat aan de hand van bijlage 1 van de Regeling is opgesteld, voldoet de hond behoudens ten aanzien van de schofthoogte aan alle kenmerken van een hond van het Pit-bull-Teriër-type. Voorts heeft hij vastgesteld dat in de hond geen chip of tatoeage was aangebracht.
- Bij brief van 28 juni 2006 heeft verweerder appellante bericht dat de inbeslagname van de hond berust op de artikelen 73 en 74 Gwd en artikel 125 Gemeentewet.
- Bij brief van 7 juli 2007 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Op 11 juli 2006 heeft verweerder aan appellante zijn voornemen kenbaar gemaakt de hond te laten doden. Hierbij is appellante in de gelegenheid gesteld haar zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken.
- Bij brief van 17 juli 2006 heeft appellante verweerder bericht dat zij met betrekking tot de hond een contra-expertise wil laten uitvoeren.
- Op 19 augustus 2006 heeft een tot op heden anoniem gebleven functionaris, die als pitbull-deskundige is aangewezen door de directeur Landbouw van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op verzoek van verweerder de hond geschouwd om te beoordelen of deze tot het Pit-bull-Terriër-type gerekend moeten worden. Hiervan is door deze functionaris op 21 augustus 2006 een expertiseverslag opgemaakt. Volgens dit expertiseverslag, dat aan de hand van bijlage 1 van de Regeling is opgesteld, zijn bij de hond de uiterlijke kenmerken die in de Regeling staan aangegeven in ruime mate aanwezig en moet de hond tot het Pit-bull-Terriër-type gerekend worden. Voorts is door de functionaris vastgesteld dat in de hond geen tatoeage of chip is aangebracht.
- Op 22 augustus 2006 heeft de heer G. Kuiper (hierna: Kuiper), voorzitter van de United Kennel Club Europe, de hond op verzoek van appellante geschouwd om te beoordelen of deze tot het Pit-bull-Terriër-type gerekend moet worden. Hiervan is door Kuiper een verslag opgemaakt. Volgens dit verslag voldoet de hond aan negen van de kenmerken van bijlage 1 van de Regeling en valt deze daarmee niet onder de Regeling.
- Op 29 augustus 2006 is appellante naar aanleiding van haar bezwaarschrift van 7 juli 2006 gehoord door een ambtelijke commissie. Ten behoeve van deze hoorzitting heeft verweerder bij brief van 31 juli 2006 gereageerd op het bezwaarschrift. Tijdens de hoorzitting zijn evenbedoelde (expertise)verslagen ingebracht. Vervolgens zijn verweerder en appellante in de gelegenheid gesteld schriftelijk op deze verslagen te reageren. Bij brief van 11 september 2006 heeft verweerder een reactie gegeven; appellante heeft van de geboden mogelijkheid te reageren geen gebruik gemaakt. Van de hoorzitting is een verslag opgemaakt.
- Op 15 september 2006 heeft de ambtelijke commissie verweerder geadviseerd het bezwaar van 7 juli 2006 ongegrond te verklaren.
- Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit van 4 oktober 2006, onder verwijzing naar het advies van de ambtelijke commissie, het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
- Op 13 oktober 2006 heeft verweerder het besluit tot het laten doden van de hond genomen.
- Bij brief van 10 november 2006 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Bij uitspraken van 15 december 2006 met kenmerk AWB 06/780 en 06/806 (www.rechtspraak.nl; LJN AZ6192 en LJN AZ6194) heeft de voorzieningenrechter van het College de door appellante ingediende verzoeken om een voorlopige voorziening strekkende tot - kort gezegd - schorsing van de door verweerder genomen besluiten, afgewezen.
- Op 19 december 2006 is de hond gedood.
- Bij brief van 27 december 2007 heeft appellante bericht dat zij haar bezwaarschrift van 10 november 2006 wenst te handhaven, maar dat zij geen gebruik wenst te maken van het recht te worden gehoord.
- Op 9 januari 2007 heeft de ambtelijke commissie verweerder geadviseerd het bezwaar van 10 november 2006 ongegrond te verklaren.
- Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit van 17 januari 2007, onder verwijzing naar het advies van de ambtelijke commissie, het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.