5. De beoordeling van het geschil
Ter beoordeling staat of verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaarschrift van appellante te laat is ingediend. Te dien aanzien wordt als volgt overwogen.
Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41 Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen.
Vaststaat in dit geval dat verweerster naar aanleiding van het op 6 oktober 2004 ontvangen ontbindingsverzoek van onder meer de voorzitter/penningmeester van appellante, de aan het in dat verzoek vermelde adres van appellante verzonden post retour heeft ontvangen. Eveneens staat vast dat op het vervolgens per gewone post aan het adres van deze voorzitter/penningmeester verzonden ontbindingsformulier - met bijlagen - geen reactie is ontvangen.
Onder deze omstandigheden heeft verweerster, die nimmer van appellante of haar bestuursleden een adreswijziging heeft ontvangen, het voornemen tot ontbinding op goede gronden en zonder schending van artikel 2:19a, derde lid, BW door middel van aangetekende brieven aan de bekende adressen van de bestuursleden van appellante aan zowel die bestuursleden als appellante bekend gemaakt.
Voorts heeft verweerster op dezelfde gronden met inachtneming van artikel 3:41 Awb haar beschikking tot ontbinding van appellante van 18 juli 2006 eveneens terecht per gewone post aan de onderscheiden bestuurders bekend gemaakt.
Vaststaat dat tegen het op juiste wijze bekend gemaakte besluit van 18 juli 2006 bij brief van 22 november 2006, die op 23 november 2006 door verweerster is ontvangen, bezwaar is gemaakt. Dit bezwaar is derhalve niet gemaakt binnen de termijn als bedoeld in de artikelen 6:7 en 6:8 Awb.
Blijkens de in deze zaak vaststaande feiten was appellante voorts voor 10 oktober 2006 - de datum waarop haar gemachtigde verweerster heeft verzocht om een afschrift van het ontbindingsbesluit - van de strekking van het primaire besluit op de hoogte en heeft haar gemachtigde op of omstreeks 18 oktober 2006 een afschrift daarvan ontvangen.
Zelfs indien ervan uit zou moeten worden gegaan dat appellante(s gemachtigde) niet eerder dan op 18 oktober 2006 kennis heeft kunnen nemen van het besluit van 18 juli 2006, is naar het oordeel van het College geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb. Het lag immers op de weg van appellante om na kennisname van het primaire besluit zo spoedig als redelijkerwijs van haar verlangd kan worden tegen het primaire besluit bezwaar te maken. Een termijn van ruim vier weken na die kennisname kan niet als zodanig worden aangemerkt.
De omstandigheid dat de gemachtigde, naar hij ter zitting heeft gesteld, niet eerder opdracht tot het indienen van een bezwaarschrift van (de) bestuursleden van appellante heeft ontvangen, kan hier niet aan af doen. Gelet op de inhoud van de brief van 10 oktober 2006 aan verweerster staat immers vast dat appellante(s bestuursleden) haar gemachtigde reeds na kennisneming van de strekking van het primaire besluit heeft (hebben) benaderd, zodat niet valt in te zien dat niet eerder - zo nodig pro forma – tot het maken van bezwaar kon worden overgegaan.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerster appellante derhalve terecht wegens overschrijding van de termijn in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is dan ook ongegrond.
Het College acht geen termen aanwezig voor proceskostenveroordeling ingevolge artikel 8:75 van de Awb.