2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Artikel 8:83, derde lid, Awb, gelezen in samenhang met het eerste lid, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond, uitspraak kan doen zonder zitting.
2.2 Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een brief van verweerder van 10 oktober 2006, teneinde op te komen tegen de voor hen negatieve gevolgen van de wijziging van de betrokken communautaire regeling voor de berekening van de door hen verschuldigde superheffing. Verzoekers betogen dat de brief van 10 oktober 2006 van verweerder als een strategisch besluit dient te worden aangemerkt en als zodanig een appellabel rechtsoordeel bevat. Volgens verzoekers hebben zij de brief pas ontvangen op 11 juni 2007 in het kader van vragen die de voorzieningenrechter aan verweerder heeft gesteld ten behoeve van een procedure van verzoekers tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid, welke heeft geleid tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 22 juni 2007 (AWB 07/322, www.rechtspraak.nl, LJN: BB0123). Van een termijnoverschrijding is derhalve geen sprake, aldus verzoekers.
2.3 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat de brief van 10 oktober 2006 geen appellabel rechtsoordeel bevat. Voorzover al sprake zou zijn van een appellabel besluit, dan is het bezwaar volgens verweerder onverschoonbaar te laat ingediend, nu de brief blijkens de administratie van verweerder op 10 oktober 2006 aan TNT Post is aangeboden ter bezorging aan een groep van 512 geselecteerde melkveehouders, waaronder verzoekers.
2.4 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de brief van 10 oktober 2006 niet worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat. Daarvoor is, naar voorlopig oordeel, in ieder geval vereist dat het door het bevoegde bestuursorgaan gegeven oordeel over de toepasselijkheid of interpretatie van wettelijke voorschriften specifiek betrekking heeft op de (rechts)positie van de betrokkene. In het onderhavige geval is evenwel sprake van een door verweerder, uit eigen beweging, verstuurde brief waarbij alle betrokken melkveehouders in algemene termen op de hoogte zijn gesteld van de wijziging van voor hen relevante regelgeving, waarbij de wijziging nader is geadstrueerd met een rekenvoorbeeld. Een zodanige, in algemene bewoordingen gestelde, brief kan, naar voorlopig oordeel, derhalve niet worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
2.5 Verweerder is, blijkens het hiervoor gestelde onder 2.3, voornemens het tegen de brief van 10 oktober 2006 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Gelet op het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat een eventueel beroep tegen een zodanig besluit van verweerder door het College ongegrond zal worden verklaard.
Reeds gelet op het voorgaande is het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond en zal de voorzieningenrechter de partijen evenzeer verdeeldhoudende vraag of het bezwaar tijdig is ingediend hier onbesproken laten.
2.6 Het vorenoverwogene geeft aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb, uitspraak te doen.
2.7 Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb ziet de voorzieningenrechter geen termen.