ECLI:NL:CBB:2007:BB3669

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/468
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijziging negatieve vetcorrectie in de melksector

In deze zaak hebben verzoekers, een maatschap van melkveehouders, bezwaar gemaakt tegen een brief van het Productschap Zuivel, waarin een wijziging van de negatieve vetcorrectie werd aangekondigd. De brief, gedateerd op 10 oktober 2006, werd door de verzoekers pas op 11 juni 2007 ontvangen, wat hen ertoe bracht om op 28 juni 2007 bezwaar te maken en een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van 10 oktober 2006 niet kan worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de brief in algemene termen was opgesteld en niet specifiek betrekking had op de rechtspositie van de verzoekers. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard zou worden, omdat de brief geen appellabel rechtsoordeel bevatte.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De beslissing werd genomen zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 16 augustus 2007, door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. S.F.E. Raeven als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken)
AWB 07/468 16 augustus 2007
10820 Regeling superheffing en melkpremie 2004
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
Maatschap A en B, C, D en E, te F, verzoekers,
gemachtigde: mr. A.A.M. van Beek, advocaat te Tilburg,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigde: mr. R.J.M. van den Tweel, advocaat te Den Haag.
1. De procedure
Bij brief van 28 juni 2007 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een brief van verweerder van 10 oktober 2006, kenmerk 259029, inzake de wijziging van de zogenoemde negatieve vetcorrectie bij Verordening (EG) nr. 1468/2006 van de Commissie van 4 oktober 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (Pb L 274, blz. 6).
Bij afzonderlijke brief van 28 juni 2007 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 20 juli 2007 een reactie op het verzoek ingediend.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Artikel 8:83, derde lid, Awb, gelezen in samenhang met het eerste lid, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond, uitspraak kan doen zonder zitting.
2.2 Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een brief van verweerder van 10 oktober 2006, teneinde op te komen tegen de voor hen negatieve gevolgen van de wijziging van de betrokken communautaire regeling voor de berekening van de door hen verschuldigde superheffing. Verzoekers betogen dat de brief van 10 oktober 2006 van verweerder als een strategisch besluit dient te worden aangemerkt en als zodanig een appellabel rechtsoordeel bevat. Volgens verzoekers hebben zij de brief pas ontvangen op 11 juni 2007 in het kader van vragen die de voorzieningenrechter aan verweerder heeft gesteld ten behoeve van een procedure van verzoekers tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid, welke heeft geleid tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 22 juni 2007 (AWB 07/322, www.rechtspraak.nl, LJN: BB0123). Van een termijnoverschrijding is derhalve geen sprake, aldus verzoekers.
2.3 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat de brief van 10 oktober 2006 geen appellabel rechtsoordeel bevat. Voorzover al sprake zou zijn van een appellabel besluit, dan is het bezwaar volgens verweerder onverschoonbaar te laat ingediend, nu de brief blijkens de administratie van verweerder op 10 oktober 2006 aan TNT Post is aangeboden ter bezorging aan een groep van 512 geselecteerde melkveehouders, waaronder verzoekers.
2.4 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de brief van 10 oktober 2006 niet worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat. Daarvoor is, naar voorlopig oordeel, in ieder geval vereist dat het door het bevoegde bestuursorgaan gegeven oordeel over de toepasselijkheid of interpretatie van wettelijke voorschriften specifiek betrekking heeft op de (rechts)positie van de betrokkene. In het onderhavige geval is evenwel sprake van een door verweerder, uit eigen beweging, verstuurde brief waarbij alle betrokken melkveehouders in algemene termen op de hoogte zijn gesteld van de wijziging van voor hen relevante regelgeving, waarbij de wijziging nader is geadstrueerd met een rekenvoorbeeld. Een zodanige, in algemene bewoordingen gestelde, brief kan, naar voorlopig oordeel, derhalve niet worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
2.5 Verweerder is, blijkens het hiervoor gestelde onder 2.3, voornemens het tegen de brief van 10 oktober 2006 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Gelet op het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat een eventueel beroep tegen een zodanig besluit van verweerder door het College ongegrond zal worden verklaard.
Reeds gelet op het voorgaande is het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond en zal de voorzieningenrechter de partijen evenzeer verdeeldhoudende vraag of het bezwaar tijdig is ingediend hier onbesproken laten.
2.6 Het vorenoverwogene geeft aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb, uitspraak te doen.
2.7 Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb ziet de voorzieningenrechter geen termen.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter in tegenwoordigheid van mr. S.F.E. Raeven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2007.
w.g. R.R. Winter w.g. S.F.E. Raeven