ECLI:NL:CBB:2007:BB4169

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/449
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.C. Cusell
  • F. Stuurop
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake melkquotum en nationale reserve

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 augustus 2007 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Kroon, en verweerder het Productschap Zuivel, vertegenwoordigd door mr. G.W.P.A. van Schijndel. De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van appellant tegen de beschikking van 9 september 2005, waarin werd medegedeeld dat een deel van zijn melkquotum was vervallen en aan de nationale reserve was toegevoegd. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar verweerder verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Appellant stelde dat hij door gezondheidsproblemen van zijn koeien niet in staat was tijdig bezwaar te maken en dat hij meende dat zijn melkquotum veilig was gesteld door een pachtconstructie.

Het College heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift inderdaad te laat was ingediend, en dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen verontschuldigende redenen opleverden voor de termijnoverschrijding. Het College oordeelde dat appellant tijdig bezwaar had kunnen maken en dat de beschikking van 9 september 2005 wel degelijk op rechtsgevolg was gericht. De uitspraak concludeert dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep van appellant ongegrond is verklaard. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/449 3 augustus 2007
10822 Regeling superheffing en melkpremie 2004
Toevoeging aan nationale reserve
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, gemeente C, appellant,
gemachtigde: mr. J.M.M. Kroon, advocaat te Wageningen,
tegen
het Productschap Zuivel, te Zoetermeer, verweerder,
gemachtigde: mr. G.W.P.A. van Schijndel, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Bij ‘beschikking registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2005/2006’ d.d. 9 september 2005 heeft verweerder medegedeeld dat een deel van het melkquotum van appellant op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling superheffing en melkpremie 2004 is vervallen en met ingang van 1 april 2005 aan de nationale reserve wordt toegevoegd.
Bij besluit van 19 april 2006 heeft verweerder het door appellant bij brief van 20 januari 2006 hiertegen gemaakte bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 mei 2006, bij het College binnengekomen op 31 mei 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 juli 2006 heeft appellant de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 14 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 25 juli 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden zijn verschenen. Tevens is appellant zelf verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van
9 september 2005 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat appellant heeft kennis genomen van de brief van 18 juli 2005 en de op 9 september 2005 gedateerde ‘beschikking registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2005/2006’, waarin de beslissing achtereenvolgens is aangekondigd en genomen. Niet is gebleken dat appellant niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken. De door appellant bij brief van 20 februari 2006 aangevoerde feiten en omstandigheden maken de termijnoverschrijding volgens verweerder niet verschoonbaar.
2.2 Appellant voert in beroep aan dat hij vanwege hardnekkige gezondheidsproblemen van zijn koeien aan het einde van de heffingsperiode 2004/2005 besloten heeft zijn bedrijf te beëindigen met ingang van het melkjaar 2005/2006. In verband daarmede heeft appellant zijn fabrieksquotum in het najaar van 2005 met een pachtconstructie overgedragen aan een derde. Appellant heeft de aankondiging en registratie van het gedeeltelijk vervallen van zijn quotum ontvangen, maar kon en mocht menen dat verkocht melkquotum niet meetelt voor de 70%-eis betreffende het volmelken van zijn quotum. Hij meende dat hij zijn quotum had veilig gesteld, zodat er geen reden was tegen de registratiebeschikking van
9 september 2005 in bezwaar te komen. Gebleken is echter dat verweerders Centrale Organisatie Superheffing (COS) niet de volledige overdracht heeft geregistreerd. De overschrijding van de bezwaartermijn kan appellant derhalve niet worden toegerekend.
Daarnaast meent appellant dat toevoeging van melkquotum aan de nationale reserve van rechtswege plaatsvindt en dat de registratiebeschikking van 9 september 2005 slechts een mededeling is die niet op rechtsgevolg is gericht. Verweerder heeft de brief van appellant van 20 januari 2006 ten onrechte als bezwaarschrift aangemerkt. Het bezwaar van appellant dient derhalve op andere gronden niet-ontvankelijk te worden verklaard. Appellant meent dat hij zich dan alsnog tot verweerder kan wenden met het verzoek de toevoeging aan de nationale reserve ongedaan te maken met een beroep op overmacht in verband met de productieproblemen.
2.3 Het College stelt vast dat het bezwaarschrift is ingediend nadat de termijn van zes weken, vermeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was verstreken. Aldus is te laat bezwaar gemaakt.
Het College is van oordeel dat hetgeen door appellant is aangevoerd geen verontschuldigende omstandigheid oplevert voor de termijnoverschrijding. Appellant had immers tijdig bezwaar kunnen maken, eventueel door indiening van een pro-forma- bezwaarschrift. Dat hij daarvan op grond van een verkeerde inschatting van zijn situatie heeft afgezien kan niet leiden tot het oordeel dat hij niet in verzuim is geweest.
Naar het oordeel van het College betreft de ‘beschikking registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2005/2006’ een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, nu uit deze beschikking voortvloeit dat het op naam van appellant geregistreerde melkquotum gedeeltelijk vervalt, zoals door verweerder beoogd. Anders dan appellant stelt is genoemde beschikking daarom wel degelijk op rechtsgevolg gericht.
2.4 Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
2.5 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. F. Stuurop en mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2007.
w.g. H.C. Cusell w.g. C.M. Leliveld