ECLI:NL:CBB:2007:BB7142
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- F. Stuurop
- Rechtspraak.nl
Afwijzing akkerbouwsubsidie op basis van niet-subsidiabele gronden in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn aanvraag voor akkerbouwsubsidie in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun heeft afgewezen. De aanvraag was ingediend op 21 april 2006, maar de Minister had al eerder, op 10 februari 2006, geconstateerd dat de percelen waarvoor subsidie was aangevraagd, niet voldeden aan de definitie van subsidiabele gronden. De Minister had de aanvraag afgewezen op basis van de Europese regelgeving, die bepaalt dat alleen gronden die voldoen aan specifieke criteria in aanmerking komen voor steun.
De procedure begon met een bezwaarschrift van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag, maar de Minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Appellant betwistte de afwijzing en voerde aan dat hij door de late beslissing van de Minister in zijn mogelijkheden was beperkt om de percelen voor andere subsidieregelingen op te geven. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat de Minister niet onredelijk lang had gewacht met zijn beslissing en dat appellant niet had aangetoond dat er sprake was van een kennelijke fout in zijn aanvraag.
Het College concludeerde dat de percelen 2 en 4 niet als subsidiabele gronden konden worden aangemerkt en dat de Minister verplicht was om de aanvraag af te wijzen. De argumenten van appellant over de schade die hij had geleden door de sluiting van zijn melkveebedrijf en de onvrijwillige beperking van zijn grondgebruik, werden niet als voldoende geacht om de afwijzing van de subsidie te rechtvaardigen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van appellant af.