5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante erkent dat het perceel 3 in de jaren 1998 tot 2003 in gebruik is geweest als grasland. Niet in geschil is daarom dat dit perceel niet als subsidiabele grond in de zin van artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan gelden.
Dit betekent dat op grond van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 op de aanvraag geen subsidie kon worden toegekend en dat appellante een uitsluiting diende te worden opgelegd.
5.2 Appellante meent dat haar ten onrechte niet de gelegenheid is geboden de gemaakte fout bij het invullen van de bijdragecode achter perceel 3 te herstellen.
Ingevolge artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 konden in een aanvraag wijzigingen konden worden aangebracht tot 31 mei 2005. Vervolgens opent artikel 21 van deze verordening nog de mogelijkheid tot wijziging, onder toepassing van een korting van 1% per werkdag, tot in dit geval 13 juni 2005. Tenslotte kan een aanvraag ingevolge artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 te allen tijde worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout, die door de bevoegde autoriteiten wordt erkend.
Ingevolge artikel 22 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kunnen aanvragen voorts te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Intrekking is echter niet meer mogelijk als de landbouwer reeds in kennis is gesteld van onregelmatigheden in de aanvraag.
In dit geval is appellante bij verweerders brief van 8 november 2005 meegedeeld dat perceel 3 niet aan de definitie akkerland voldoet, terwijl het wel voor subsidie is opgegeven.
Op dat ogenblik kon de aanvraag gelet op het voorgaande niet meer ingetrokken worden. Wijziging was op dat moment slechts mogelijk indien er sprake zou zijn van een kennelijke fout in de aanvraag.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Verweerder kon immers aan de hand van de aanvraag op geen enkele wijze veronderstellen dat appellante mogelijkerwijs voor perceel 3 geen akkerbouwsubsidie had willen aanvragen.
5.3 Het College volgt appellante niet in haar betoog dat verweerder bij raadpleging van zijn eigen website, met behulp waarvan aanvragers van subsidie kunnen nagaan of een door hen voor subsidie op te geven perceel voldoet aan de definitie akkerland, direct had kunnen zien dat appellante een niet steunwaardig perceel had opgegeven voor subsidie; in welk geval appellante de gelegenheid had moeten krijgen haar aanvraag aan te passen.
Het College overweegt daartoe dat het geen grondslag kan aanwijzen op grond waarvan verweerder verplicht is een aanvraag na binnenkomst op mogelijke fouten als hier aan de orde te controleren en de aanvrager eventueel te waarschuwen, dat hij mogelijk een vergissing heeft gemaakt.
Daarenboven heeft verweerder uiteengezet dat de website onjuiste en onvolledige gegevens kan bevatten. Het is mogelijk dat een aanvrager bewust een perceel voor subsidie opgeeft, dat volgens de website niet steunwaardig zou zijn, maar waarvan hij weet dat het wel subsidiewaardig is. Verweerder kon dus aan de hand van de gegevens op de website niet met zekerheid vaststellen dat appellante niet de bedoeling kon hebben gehad perceel 3 voor subsidie op te geven.
5.4 Dat appellante te goeder trouw heeft gehandeld en dat zij de sancties te zwaar vindt, kan haar evenmin baten. De afwijzing van de aanvraag en de uitsluiting vloeien immers rechtstreeks voort uit artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Deze verordening voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel. Dit stelsel is, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. 1997, I 04559), niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel.
5.5 Evenmin kan appellante zich er met succes op beroepen dat zij niet op hoogte was van de gewijzigde definitie akkerland. Een aanvrager dient zich, alvorens een perceel voor subsidie op te geven, terdege op de hoogte te stellen van de voorwaarden voor subsidieverlening. In dit verband kan het appellant ook niet baten dat zij, indien zij wel bekend was geweest met de gewijzigde definitie akkerland, een ander wel steunwaardig perceel had kunnen aanmelden voor akkerbouwsubsidie.
5.6 In een vergelijkbare zaak heeft het College de vraag gesteld of verweerder de hoogte van het uitsluitingsbedrag juist heeft berekend door daarbij geen rekening te houden met de in 2005 geldende maïskorting van 17,32 % wegens overschrijding van het basisareaal maïs.
Het College heeft bij uitspraak van 17 oktober 2007 (AWB 06/438; <www.rechtspraak.nl>, LJN BB6209) beslist dat verweerder bij de berekening van het uitsluitingsbedrag geen rekening dient te houden met de opgelegde maïskorting. Verweerder heeft het appellante opgelegde uitsluitingsbedrag van € 1296,50 daarom niet onjuist berekend.
5.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.