ECLI:NL:CBB:2007:BB7144
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing akkerbouwsteun en uitsluiting op basis van GLB-regeling
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor akkerbouwsteun op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 7 juni 2006, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 23 maart 2006, waarin zijn aanvraag was afgewezen en een uitsluiting was opgelegd. De Minister had vastgesteld dat de percelen waarvoor appellant steun had aangevraagd, niet voldeden aan de voorwaarden voor subsidiabiliteit. Tijdens de zitting op 5 april 2007 heeft appellant, vergezeld van zijn echtgenote, zijn standpunt toegelicht, terwijl de Minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. P.M. Bakker Schut.
De kern van het geschil draait om de vraag of de percelen 8, 9, 10 en 11 als akkerland kunnen worden aangemerkt volgens de geldende definitie. Appellant stelde dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat de opgelegde sancties onevenredig zwaar waren. De Minister verweerde zich door te stellen dat appellant op de hoogte had moeten zijn van de gewijzigde definitie van akkerland en dat de sancties voortvloeien uit de Europese regelgeving. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft vastgesteld dat appellant niet had betwist dat de percelen niet voldeden aan de definitie van akkerland en dat de sancties terecht waren opgelegd.
Het College heeft de argumenten van appellant verworpen en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag en de uitsluiting rechtmatig waren. De uitspraak benadrukt dat het sanctiestelsel, zoals vastgelegd in de Europese regelgeving, niet strijdig is met het evenredigheidsbeginsel. De beslissing van het College was om het beroep ongegrond te verklaren, zonder veroordeling in de proceskosten.