College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/619 1 november 2007
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A RA, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 13 juni 2006, met nummers
R 531 en A 292,
gemachtigde: mr. M. Vos, advocaat te Leeuwarden.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 13 juni 2006, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 6 oktober 2005 ingediend door de vennootschap onder firma C te D, hierna te noemen: klaagster, tegen onder andere appellant.
Bij een op 7 augustus 2006 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep ingesteld bij het College.
De raad van tucht heeft bij brief van 14 augustus 2006 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 13 september 2006 heeft klaagster een reactie op het beroepschrift aan het College doen toekomen.
Op 4 oktober 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn hiervoor genoemde gemachtigde. Klaagster heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht tegen appellant gegrond verklaard in voege als in de beslissing omschreven en appellant ter zake de maatregel van schriftelijke waarschuwing opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 De eerste grief van appellant is gericht tegen het oordeel van de raad van tucht dat appellant als algemeen directeur van E B.V. te D (hierna: E) gehouden was de brief van de toenmalige raadsman van klaagster van 15 augustus 2005 te beantwoorden.
De tweede grief betreft de overweging van de raad van tucht dat appellant tot de dag van de behandeling ter zitting van de raad van tucht de vraag onbeantwoord heeft gelaten wie de vaktechnisch verantwoordelijk accountant is.
Deze grieven zullen hieronder in onderling verband worden besproken en beoordeeld.
3.2 De hiervoor genoemde brief van 15 augustus 2005, die gericht was aan appellant en aan een medewerker van diens kantoor, bevat een beschrijving van gebeurtenissen na de overstap van klaagster van E naar een ander accountantskantoor. In het bijzonder betreft de brief de pogingen van klaagster en de opvolgende accountant om informatie van E te verkrijgen. Aan het slot van de brief is het volgende vermeld:
“ Duidelijk wordt dat uw handelen, zowel inhoudelijk als formeel (uw gedragsregels), volstrekt niet door de beugel kunnen.
Van cliënte heb ik inmiddels dan ook opdracht gekregen terzake daarvan een klacht in te dienen bij uw tuchtraad. Ten behoeve daarvan verzoek en, indien nodig, sommeer ik u binnen 2 dagen na heden de twee navolgende vragen te beantwoorden:
1. Wie was de verantwoordelijk accountant terzake van het dossier van mijn cliënte?
2. Ik verzoek u een nauwkeurige specificatie van de facturen te overleggen (…) (bijlage 9). Dit houdt in een specificatie van de dagen, gewerkte uren en de alsdan verrichte werkzaamheden.”
3.3 Naar het oordeel van het College had het appellant uit deze brief duidelijk behoren te zijn dat klaagster niet tevreden was over de wijze waarop van de zijde van E was gereageerd op de bedoelde pogingen van klaagster om informatie te verkrijgen en dat zij voornemens was een tuchtklacht in te dienen tegen de accountant van E die verantwoordelijk was voor de ten behoeve van haar verrichte werkzaamheden. Uit de brief volgt voorts eveneens duidelijk dat klaagster niet wist wie de verantwoordelijk accountant was en daarvan op de hoogte wilde worden gesteld.
Het College is met de raad van tucht van oordeel dat het op de weg had gelegen van appellant als algemeen directeur van E, aan wie de brief van 15 augustus 2005 bovendien uitdrukkelijk was gericht, om klaagster te berichten wie deze verantwoordelijk accountant was. Gesteld noch gebleken is dat binnen de organisatie van E een ander dan de algemeen directeur hiervoor de aangewezen persoon was. Het in de gegeven omstandigheden niet verstrekken van de gevraagde informatie vormt weliswaar – zoals appellant terecht heeft opgemerkt – voor appellant geen inbreuk op het bepaalde in artikel 23 van de Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994), doch wel degelijk – anders dan appellant meent – op de in artikel 5 GBR-1994 neergelegde verplichting zich te onthouden van al hetgeen schadelijk is voor de eer van de stand der registeraccountants.
Het College volgt appellant niet in zijn opvatting dat klaagster er reeds op de hoogte had kunnen en behoren te zijn wie de verantwoordelijk accountant was. Uit de enkele omstandigheid dat de ten behoeve van klaagster opgestelde jaarrekeningen waren ondertekend door G AA, die – naar appellant heeft gesteld – ook andere correspondentie aan klaagster heeft ondertekend, behoefde voor klaagster niet duidelijk te zijn dat deze de verantwoordelijk accountant was, aangezien de voor klaagster verrichte werkzaamheden meer inhielden dan het samenstellen van de jaarrekeningen. Daarbij komt dat er meer correspondentie van E aan klaagster was, welke door andere medewerkers van E, waaronder H AA, was ondertekend. Los hiervan geldt overigens dat het bevreemdt en appellant valt aan te rekenen dat hij zijn hiervoor weergegeven opvatting niet als reactie op de brief van 15 augustus 2005 aan klaagster kenbaar heeft gemaakt.
3.4 De ontvangstbevestiging van de brief van 15 augustus 2005 door het kantoor van de raadsman van E, noch het daarop door deze raadsman aan klaagster gezonden schrijven van 5 september 2005 kunnen gelden als een deugdelijke reactie van appellant op de door klaagster in de brief van 15 augustus 2005 gestelde vragen. Met betrekking tot het schrijven van 5 september 2005 overweegt het College dat dit juist inhoudt dat de door klaagster gestelde vragen niet zullen worden beantwoord en wel om reden dat de bezwaren van klaagster zich volgens appellant in de kern richtten op de hoogte en de verschuldigdheid van de in rekening gebrachte bedragen en er van klachtwaardig handelen geen sprake zou zijn. Dit laatste strookt met de mededeling van appellant ter zitting dat hij het, gegeven de omstandigheid dat klaagster de hoogte van de declaraties van E in twijfel trok en haar klachten betrekking hadden op de verrichte administratieve, fiscale en juridische diensten, niet opportuun achtte de naam van de betrokken accountant te melden. Het subjectief oordeel van appellant over de vraag of er van klachtwaardig handelen sprake was geweest en – daarmee – over de opportuniteit van het melden van de naam van de verantwoordelijk accountant kan echter in de omstandigheden van het geval – waarin de klaagster nu juist aankondigde dat zij de vraag of klachtwaardig was gehandeld aan de tuchtrechter wilde voorleggen – niet als een voldoende rechtvaardiging gelden om aan het niet direct melden van de naam van de verantwoordelijk accountant de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid te ontnemen.
3.5 Ten aanzien van de in beroep door appellant betrokken stelling dat klaagster eerst ter zitting bij de raad van tucht heeft aangegeven dat het niet reageren op de brief van 15 augustus 2005 als klacht moet worden gezien, wijst het College erop dat reeds in het klaagschrift van 6 oktober 2005 is vermeld dat klaagster zich beklaagt over de handelwijze van onder anderen appellant, welke daaruit bestond dat geen reactie is gegeven op de brief van 15 augustus 2005.
3.6 Gelet op het hiervoor overwogene falen beide grieven. Het beroep zal dan ook worden verworpen.
3.7 Na te melden beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet op de registeraccountants en op artikel 5 GBR-1994.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. J.L.W. Aerts en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. van Ede, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2007.
w.g. B. Verwayen w.g. C.G.M. van Ede
R a a d v a n T u c h t
voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te
Amsterdam
BESLISSING van 13 juni 2006 in de zaken met nummers R 531 en A 292 van
de vennootschap onder firma
V.O.F. C,
gevestigd en kantoor houdend te D,
K L A A G S T E R,
1. A RA,
wonende te B,
kantoor houdend te D,
2. H AA,
wonende te I,
kantoor houdend te D,
B E T R O K K E N E N.
1. Het verloop van het geding
1.1 De Raad heeft kennis genomen van de navolgende, aan partijen bekende stukken:
(a) het klaagschrift van 6 oktober 2005, met bijlagen, ingediend door mr. M.D. Kalmijn, advocaat te Leeuwarden en advocaat van klaagster;
(b) het verweerschrift van 4 november 2005, met bijlagen, ingediend door mr. P. Tuinman, advocaat te Leeuwarden en advocaat van betrokkenen;
(c) de brief van 6 december 2005, met een bijlage, van mr. Kalmijn aan de Secretaris van de Raad;
(d) de ter zitting van de Raad van 20 december 2005 door mr. Kalmijn overgelegde pleitnotities;
(e) de ter zitting van de Raad van 20 december 2005 door mr. E. Leentjes, advocaat te Leeuwarden en advocaat van betrokkene, overgelegde pleitnotities.
1.2 De Raad heeft de zaak behandeld ter openbare zitting van 20 december 2005. Ter zitting waren aanwezig J, vennoot van klaagster, vergezeld van mr. Kalmijn, en betrokkene sub 2, vergezeld van mr. Leentjes. Betrokkene sub 1 is niet verschenen, ofschoon hij behoorlijk is opgeroepen.
2.1 Betrokkene sub 1 is registeraccountant. Hij is algemeen directeur van E B.V., kantoor houdend te D.
2.2 Betrokkene sub 2 is accountant-administratieconsulent en werkzaam bij E.
2.3 Klaagster is van maart 2003 tot juni 2004 cliënte geweest van E. Zij is daarna overgestapt naar K B.V.
2.4 L AA van laatstgenoemd accountantskantoor schreef in haar brief van 25 juni 2004 (productie 1 bij bijlage bij klaagschrift) aan E:
Van uw cliënt V.O.F. C, alsmede de heer en mevrouw J ontvingen wij het verzoek de opdracht te aanvaarden tot het samenstellen van de jaarrekening en het verzorgen van de fiscale aangiften met ingang van het boekjaar 2003.
Onder verwijzing naar het gestelde in artikel 31 GBAA verzoeken wij u ons te berichten of u omstandigheden bekend zijn die voor onze oordeelsvorming omtrent vaktechnische aanvaardbaarheid van voornoemde opdracht van belang zijn.
2.5 Deze brief werd door betrokkene sub 2 beantwoord bij brief van 27 augustus 2004 (bijlage 16 bij verweerschrift).
2.6 Naar aanleiding van het verzoek van klaagsters om een onderhoud met de verantwoordelijk accountant deelde betrokkene sub 1 bij brief van 4 augustus 2004 (productie 2 bij bijlage bij klaagschrift) mede dat klaagster een gesprek kan hebben met "onze collega de heer M" . M is geen accountant.
2.7 Bij brief van 10 augustus 2004 (productie 3 bij bijlage bij klaagschrift) zond G AA van E een specificatie naar klaagster. Klaagster acht deze specificatie onvoldoende.
2.8 Bij brief van 12 augustus 2004 (bijlage bij brief van mr. Kalmijn van 6 december 2005) deelde betrokkene sub 1 – als reactie op een aangetekende brief van 9 augustus 2004 en een telefonisch verzoek van 12 augustus 2004 – aan klaagster mede dat het verzoek om een persoonlijk onderhoud met hem niet wordt gehonoreerd. Betrokkene sub 1 was van mening dat dit gesprek met relatiebeheerder M moet plaatsvinden.
2.9 Bij brief van 13 augustus 2004 (productie 4 bij bijlage bij klaagschrift) zond betrokkene sub 2 salarisstrookjes en individuele loonstaten naar klaagster. Betrokkene sub 2 deelde mede dat de overige gegevens over 2004 en de loonadministratie over de afgelopen jaren zullen worden toegezonden wanneer een definitieve oplossing is gevonden over de nog openstaande rekeningen van E.
2.10 Bij brief van 16 augustus 2004 (productie 5 bij bijlage bij klaagschrift) stelde de nieuwe accountant van klaagster een aantal vragen aan betrokkene sub 2 en drong hij aan op afgifte van administratieve bescheiden.
2.11 Als reactie op voornoemde brief zond betrokkene sub 2 bij brief van 30 augustus 2004 (productie 6 bij bijlage bij klaagschrift) de permanente stukken uit het actuele dossier naar de nieuwe accountant.
2.12 Bij brief van 3 september 2004 (productie 7 bij bijlage bij klaagschrift) reageerde de nieuwe accountant op voormelde brief.
2.13 Bij brief van 15 augustus 2005 (bijlage bij klaagschrift) vroeg mr. Kalmijn namens klaagster aan E (ter attentie van betrokkenen) wie de verantwoordelijke accountant was ter zake van het dossier van klaagster en verzocht hij een nauwkeurige specificatie van de facturen over te leggen. E reageerde niet op deze brief.
2. 14 Bij gelegenheid van de behandeling ter openbare zitting van de Raad op 20 december 2005 is van de zijde van betrokkenen medegedeeld dat G AA de verantwoordelijk accountant is met betrekking tot de voor klaagster verrichte werkzaamheden.
3.1 De klacht houdt in dat klaagster niet te weten kwam wie de vaktechnisch verantwoordelijk accountant van E was met betrekking tot haar dossier. Klaagster verwijt betrokkenen dat zij de daarop betrekking hebbende vraag niet hebben beantwoord. Klaagster wilde weten wie de verantwoordelijke accountant is.
3.2 Bij gelegenheid van de behandeling van de klacht ter zitting van de Raad heeft klaagster - na de klachtonderdelen (A) en (B), welke zijn gericht tegen de verantwoordelijk accountant G, in de thans aan de orde zijnde tuchtzaken te hebben laten vallen - haar klacht uitgewerkt in de volgende vier onderdelen:
(C) betrokkene sub 1 heeft geweigerd om klaagster te ontvangen voor een onderhoud; ten onrechte werd klaagster niet verwezen naar een accountant, maar afgescheept met een algemeen medewerker van E;
(D) ten onrechte heeft betrokkene sub 1 geweigerd om een deugdelijke specificatie te verstrekken waaruit volgt wie wanneer welke werkzaamheden tegen welk uurtarief heeft verricht voor klaagster;
(E) ten onrechte hebben betrokkenen een beroep gedaan op een retentierecht ten aanzien van de (loon)administratie.
(F) ten onrechte zijn vragen van de nieuwe accountant, gesteld bij brief van 16 augustus 2004, onbeantwoord gebleven.
4. De gronden van de beslissing
4.1 Ten aanzien van de in 3.1 en 3.2 sub (C) en (D) verwoorde klachtonderdelen overweegt de Raad dat betrokkene sub 1 als algemeen directeur van E gehouden was de in 2.13 vermelde brief te beantwoorden.
4.2 Betrokkene sub 1 heeft niet gereageerd op de aangehaalde brief. Ook op eerdere brieven is niet voldoende serieus gereageerd. Tot de dag van de behandeling ter zitting van de Raad heeft betrokkene sub 1 de vraag wie de vaktechnisch verantwoordelijk accountant is onbeantwoord gelaten. Een verklaring voor deze handelwijze is niet gegeven.
4.3 Naar het oordeel van de Raad is deze handelwijze van betrokkene sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dienaangaande is de na te melden maatregel passend en geboden.
4.4 Wat betreft de in 3.2 sub (E) en F) vermelde klachtonderdelen staat tussen partijen vast dat betrokkene sub 2 - zij het eerst na aandringen van de opvolgende accountant - de gevraagde (loon)administratie aan de opvolgende accountant ter hand heeft gesteld. Betrokkenen hebben, zo stellen zij, daarmede de door de opvolgende accountant gestelde vragen beantwoord. Niet is weersproken door klaagster dat zulks niet het geval is. Mochten met de terhandstelling van de administratie die vragen nog niet (volledig) beantwoord zijn of mochten aldus - nog - niet alle van belang zijnde bescheiden zijn overgedragen aan de opvolgende accountant, dan had het dan op de weg van klaagster gelegen dienaangaande te rappelleren onderscheidenlijk dat op enige andere wijze kenbaar te maken. Zulks is niet geschied, althans de - inhoud van - de brief van 3 september 2004 (productie 7 bij bijlage bij klaagschrift) is niet zodanig dat betrokkene kon of moest kunnen begrijpen dat niet alle van belang zijnde stukken waren afgegeven of dat niet alle van belang zijnde informatie was verschaft. Deze klachtonderdelen stranden bijgevolg.
4.5 Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
verklaart de klacht tegen betrokkene sub 2 ongegrond;
verklaart de klacht tegen betrokkene sub 1 gegrond in voege als in het vorenstaande omschreven;
legt te dier zake de maatregel van schriftelijke waarschuwing op.
Aldus beslist door mr. J.H.M. Willems, voorzitter, mr. O.G. van Laar en J.W. Schallenberg RA, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Hage, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 13 juni 2006
____________ ____________
(secretaris) (voorzitter)