ECLI:NL:CBB:2007:BB9727

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/883
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • F. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing akkerbouwsubsidie op basis van dubbele aanvraag en kennelijke fout

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor akkerbouwsubsidie werd afgewezen. De aanvraag was ingediend in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun. De Minister had de aanvraag afgewezen op basis van een dubbele opgave van perceel 18, dat appellant niet zelf had beteeld. Appellant had op 19 mei 2005 een verzamelaanvraag ingediend, maar had later aangegeven dat hij perceel 18 niet wilde registreren. De Minister stelde dat de terugtrekking van de aanvraag niet meer mogelijk was, omdat appellant al op de hoogte was gesteld van onregelmatigheden in zijn aanvraag. Appellant voerde aan dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat de sanctie onevenredig was.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag van appellant. De regels van de Europese Verordening (EG) nr. 796/2004 stonden niet toe dat appellant zijn aanvraag voor perceel 18 introk, omdat dit verzoek was gedaan na de kennisgeving van onregelmatigheden. Het College concludeerde dat de sancties die aan appellant waren opgelegd, rechtmatig waren en in overeenstemming met de geldende regelgeving. De beroepsgrond van appellant dat de gevolgen van het besluit onevenredig waren, werd verworpen, omdat de sancties voortvloeiden uit de dwingendrechtelijke bepalingen van de Europese regelgeving. Het College verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 06/883 21 november 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. L.C. Commandeur, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 30 november 2006, bij het College binnengekomen op 4 december 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 oktober 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 23 maart 2006 op de aanvraag akkerbouwsubsidie van appellant in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling).
Bij brief van 28 december 2006 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Bij brief van 1 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 22 augustus 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, luidde, voorzover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 15
Wijzigingen van de verzamelaanvragen
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond (…) aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
Voor individuele percelen landbouwgrond (…) die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden wijzigingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling worden aangebracht.
(…)
2. Onverminderd (…) worden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei van het betrokken kalenderjaar (…)
3. Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de verzamelaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de percelen landbouwgrond waarop de onregelmatigheden betrekking hebben.
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 22
Intrekking van steunaanvragen
1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
(…)
Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer echter reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, is intrekking van de gedeelten van de steunaanvraag
waarop die onregelmatigheden betrekking hebben, niet toegestaan.
(…)
Artikel 51
Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen, zaaizaad en tabak als bedoeld in respectievelijk de hoofdstukken 6, 9, en 10 quater van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003, groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of meer dan twee hectare, maar niet meer dan 20% van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.
Bedraagt het verschil meer dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend.
2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de oppervlakten voor de steunregelingen voor zetmeelaardappelen, zaaizaad en tabak als bedoeld in respectievelijk de hoofdstukken 6, 9, en 10 quater van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de aangegeven oppervlakte meer dan 30% groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.
Bedraagt het verschil meer dan 50% dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte. (…) "
Artikel 32 van de Regeling luidde ten tijde hier van belang als volgt:
" 1. Onder de voorwaarden die voortvloeien uit Verordening 1782/2003 en de ter uitvoering daarvan gestelde Commissieverordeningen, komt de landbouwer die akkerbouwgewassen teelt in aanmerking voor een subsidie voor een perceel bouwland: (…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met het op 19 mei 2005 door verweerder ontvangen formulier "Gecombineerde opgave 2005" een verzamelaanvraag in het kader van de Regeling ingediend. Op het bij dit formulier behorende overzicht gewaspercelen 2005 heeft hij akkerbouwsubsidie aangevraagd voor 3.49 ha maïs (het perceel met volgnummer 18) en 6.80 ha groene braak.
- In het op 25 oktober 2005 aan appellant toegezonden formulier "aanvulling perceelsgegevens bij uw opgave" heeft verweerder appellant met betrekking tot het gewasperceel met volgnummer 18 ondermeer het volgende meegedeeld:
" U heeft bovenstaand gewasperceel opgegeven. Een gedeelte van dit gewasperceel wordt ook opgegeven door een andere gebruiker. Ik verzoek U te controleren of U de feitelijke gebruiker bent van dit gewasperceel en of U het gewasperceel op de juiste plaats heeft ingetekend. (…) Heeft u het gewasperceel opgegeven, terwijl U de grond verhuurd heeft en U dus niet de feitelijke gebruiker bent? Vul "nee" in bij de vraag of Uw gegevens correct zijn. Geef bij "Licht Uw correcties toe" aan dat U dit gewasperceel niet wilt registreren. "
- Appellant heeft op het formulier "nee" aangekruist bij de vraag of de gegevens correct zijn en bij de toelichting aangegeven dat hij het gewasperceel niet wil registreren. Verweerder heeft het formulier op 4 november 2005 retour ontvangen.
- Bij besluit van 23 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag akkerbouwsubsidie 2005 afgewezen en appellant nogmaals uitgesloten van subsidie voor een bedrag van € 1.464,33.
- Appellant heeft op 23 april 2006 schriftelijk bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft op het formulier "aanvulling perceelsgegevens bij uw opgave" aangegeven perceel 18 terug te willen trekken uit zijn aanvraag. Nu dit verzoek is gedaan nadat verweerder appellant schriftelijk had medegedeeld dat het perceel dubbel voor premie was opgegeven, was terugtrekking niet meer mogelijk.
Dit zou anders zijn indien de aanvraag een door verweerder erkende kennelijke fout zou bevatten, omdat in dat geval de aanvraag te allen tijde na de indiening kan worden aangepast. De aanvraag van appellant bevat echter geen kennelijke fout aangezien deze als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig noch inconsequent is ingevuld. Verweerder behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen appellant met de aanvraag beoogde.
Verweerder heeft, gelet op het feit dat terugtrekking van perceel 18 uit de aanvraag niet meer mogelijk was, voor dit perceel de geconstateerde oppervlakte op 0 ha gesteld. Daardoor is een verschil ontstaan tussen de aangevraagde oppervlakte van 10.29 ha en de geconstateerde oppervlakte van 6.80 ha, dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 51,32% bedraagt. Verweerder heeft vervolgens met toepassing van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag akkerbouwsubsidie afgewezen. Tevens heeft hij appellant nogmaals uitgesloten van steun tot een bedrag van
€ 1.464,33. Verweerder merkt ten aanzien van de zwaarte van de sanctie op dat Verordening (EG) nr. 796/2004 verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat en dat hij geen mogelijkheid heeft hiervan af te wijken.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Appellant is eigenaar van de helft van het betreffende perceel 18 waarvoor hij de onderhavige subsidie heeft aangevraagd. Appellant verhuurt zijn deel van het perceel. De firma C, een loonwerkersbedrijf, heeft, - met toestemming van appellant - perceel 18 in 2005 beteeld met maïs, de maïs geoogst en geleverd aan de firma D. Van de loonwerker had appellant begrepen dat appellant van zijn deel van perceel 18 de aanvraag akkerbouwsubsidie 2005 zou indienen, hetgeen appellant dan ook heeft gedaan. Toen hij de brief van verweerder betreffende "aanvulling perceelsgegevens" van 25 oktober 2005 ontving is hem pas gebleken dat zijn veronderstelling, dat hij subsidie moest aanvragen, niet juist was, aangezien de firma D de subsidie zou aanvragen. Als gevolg hiervan is voor perceel 18 door zowel appellant als D subsidie aangevraagd.
Appellant acht het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd, aangezien hierin niet wordt ingegaan op de toedracht van zijn overtreding. Er was, gezien die toedracht, geen sprake van kwade trouw van appellant. Het besluit van verweerder leidt tot grote schade voor appellant. Hij is van mening onevenredig te worden gestraft.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat niet in geschil is dat appellant het onderhavige perceel 18 niet zelf heeft beteeld en dat hij niet gerechtigd was tot het aanvragen van de onderhavige subsidie. In dit geding gaat het uitsluitend om de vraag of verweerder de door hem geconstateerde dubbele opgave van perceel 18 als een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 had moeten aanmerken en appellant de gelegenheid had moeten bieden het perceel uit de aanvraag terug te trekken.
5.2 Het College stelt voorop dat artikel 22 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in de weg staat aan de door appellant gewenste intrekking van zijn aanvraag ten aanzien van perceel 18, aangezien het verzoek hiertoe is gedaan nadat verweerder appellant in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in diens steunaanvraag.
De door appellant gewenste wijzing in de aanvraag 2005 zou slechts mogelijk zijn geweest in geval van een door verweerder erkende kennelijke fout in deze aanvraag. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft dit blijkens vaste rechtspraak aanvaardbaar geacht. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Het College is van oordeel dat van een kennelijke fout in voornoemde zin in de aanvraag 2005 van appellant niet kan worden gesproken. Verweerder heeft niet met een summier onderzoek van de aanvraag van appellant kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen appellant beoogde aan te vragen. Immers, dat er sprake was van een dubbele aanvraag bleek niet uit de aanvraag van appellant, maar kon verweerder pas blijken na de beoordeling van de aanvraag van appellant en die van D gezamenlijk. Het feit dat appellant het perceel te goeder trouw heeft opgegeven maakt dit niet anders.
5.3 Het betoog van appellant dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn, en dat hij zwaar wordt gestraft voor zijn fout kan hem evenmin baten. De sancties vloeien rechtstreeks voort uit artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004, dat voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel. Dit stelstel is, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. 1997, I-04559), niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel.
5.4 Anders dan appellant acht het College het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. De door appellant geschetste omstandigheden die hebben geleid tot de indiening van een dubbele aanvraag akkerbouwsubsidie voor perceel 18 konden niet leiden tot een ander besluit, gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004.
5.5 In een andere zaak heeft het College de vraag aan de orde gesteld of verweerder de hoogte van het uitsluitingbedrag juist heeft berekend door daarbij geen rekening te houden met de in 2005 geldende maïskorting van 17,32% wegens overschrijding van het basisareaal maïs. Aangezien deze problematiek ook speelt in de zaak van appellant heeft het College met zijn uitspraak in de zaak van appellant gewacht op de beslissing in die zaak.
Het College heeft inmiddels bij uitspraak van 17 oktober 2007 (AWB 06/438; <www.rechtspraak.nl >, LJN BB6209) beslist dat verweerder bij de berekening van het uitsluitingbedrag geen rekening dient te houden met de opgelegde maïskorting. Verweerder heeft het appellant opgelegde uitsluitingbedrag van € 1.464,33, waarbij geen rekening is gehouden met de maïskorting, daarom niet onjuist berekend.
5.6 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007.
w.g. F. Stuurop w.g. C.M. Leliveld