ECLI:NL:CBB:2008:BC3417

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/368
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak inzake geschil tussen Venus & Mercury Telecom B.V. en OPTA

Op 23 januari 2008 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 20 maart 2007. In deze eerdere uitspraak werd het beroep van Venus & Mercury Telecom B.V. (verzoekster) tegen een besluit van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) ongegrond verklaard. Verzoekster had verzocht om herziening van deze uitspraak, omdat zij meende dat er feitelijke onjuistheden in de uitspraak van 20 maart 2007 stonden. Het College oordeelde dat herziening alleen mogelijk is onder strikte voorwaarden, zoals vastgelegd in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Verzoekster stelde dat er significante onjuistheden in de eerdere uitspraak waren, maar het College concludeerde dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. Het College benadrukte dat de rechtszekerheid voor OPTA en KPN/Telfort vereist dat eerdere uitspraken alleen onder specifieke voorwaarden kunnen worden herzien.

Uiteindelijk werd het verzoek om herziening afgewezen, en het College zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigde de noodzaak van rechtszekerheid en de beperkingen van het herzieningsrecht in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/368 23 januari 2008
15300 Telecommunicatiewet
Uitspraak op het verzoek om herziening ingediend door:
Venus & Mercury Telecom B.V., te Den Haag, verzoekster,
vertegenwoordigd door: A, directeur van verzoekster,
van de uitspraak van het College van 20 maart 2007, kenmerk AWB 06/533 in het geschil tussen verzoekster,
en
Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: OPTA), verweerder,
gemachtigde: mr. J. Bootsma, advocaat te Den Haag,
waaraaan als partij is deelgenomen door:
Telfort B.V., te Amsterdam (hierna: Telfort),
gemachtigde: mr. A.Th. Meijer, advocaat in dienst van KPN B.V. (hierna KPN), te Den Haag.
1. Het procesverloop
Bij uitspraak van 20 maart 2007 (AWB 06/533, <www.rechtspraak.nl> LJN: BA1010) heeft het College het beroep van verzoekster tegen een besluit van OPTA van 23 mei 2006, waarbij is beslist op een verzoek om beslechting van een geschil tussen verzoekster en Telfort, ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft bij brief van 23 maart 2007 inhoudelijk gereageerd op deze uitspraak. Bij brief van 22 mei 2007 heeft zij verzocht om (ambtshalve ) herziening van de uitspraak.
Bij brief van 30 mei 2007 is KPN, als rechtsopvolgster van Telfort, door het College geïnformeerd over het herzieningsverzoek.
Bij brief van 22 juni 2007 heeft OPTA een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft bij brief van 26 november 2007 nog andere stukken overgelegd.
Op 12 december 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd.
2. De beoordeling van het verzoek
2.1 Verzoekster stelt dat het College in zijn uitspraak van 20 maart 2007 een aantal feitelijke vragen foutief heeft beantwoord en is van oordeel dat het redelijk en billijk is om te eisen en verwachten dat een correctie plaatsvindt. Volgens verzoekster is sprake van een ongebruikelijke situatie, waarbij niet slechts binnen de grenzen van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet worden gezocht naar reparatie, maar die wellicht de inzet vereist van een buitengewoon/buitenwettelijk rechtsmiddel.
2.2 Het College stelt voorop dat de rechtszekerheid die OPTA en KPN/Telfort kunnen ontlenen aan de uitspraak van 20 maart 2007, met zich meebrengt dat deze uitspraak slechts kan worden herzien indien wordt voldaan aan de eisen van artikel 8:88, eerste lid, Awb dan wel aan de in de jurisprudentie ontwikkelde voorwaarden voor ambtshalve herziening.
2.3 Voor ambtshalve herziening bestaat slechts aanleiding in het, zich hier niet voordoende, geval van een kennelijke, ook voor partijen kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare fout, bijvoorbeeld een verschrijving.
2.4 Voorts kan ingevolge artikel 8:88, eerste lid, Awb het College op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het College eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.5 Verzoekster heeft haar verzoek allereerst doen steunen op haar stelling dat aan de uitspraak van 20 maart 2007 een aantal significante onjuistheden en andere ernstige onvolkomenheden kleven. In haar brief van 23 maart 2007 heeft verzoekster precies aangegeven welke overwegingen van deze uitspraak volgens haar onjuist zijn. Verzoekster voert hierbij geen nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 8:88, eerste lid, Awb aan, maar wil klaarblijkelijk de inhoudelijke discussie heropenen, die met de uitspraak van 20 maart 2007 is beslecht. Daarvoor is het bijzondere rechtsmiddel van herziening van een in rechte vaststaande uitspraak evenwel niet bedoeld.
In haar brief van 26 november 2007 heeft verzoekster zich voorts nog beroepen op een Europese Verordening van 27 juni 2007 inzake roaming, het door OPTA gepubliceerde rapport “Schaarste rapportage (Telefoon-) nummers 2007” van 1 november 2007 en het consultatiedocument OPTA/IPB/2007/202446 van 16 november 2007. Het enkele feit dat deze documenten dateren van ná de bestreden uitspraak, maakt reeds dat deze, gelet op het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, Awb, evenmin kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden in voornoemde zin.
2.6 Het verzoek van 22 mei 2007 wordt dan ook afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van 20 maart 2007 af.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. H.O. Kerkmeester en mr. D. Roemers in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008.
w.g. C.J. Borman w.g. R. Meijer