ECLI:NL:CBB:2008:BC3487

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/225
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 zijn vastgesteld. Het beroep is ingediend op 5 april 2007, naar aanleiding van een besluit van 28 februari 2007, dat voortvloeide uit een eerder besluit van 20 oktober 2006. Appellant had op 8 november 2005 een melding gedaan van de aankoop van 26.92 hectare grond, inclusief de bijbehorende toeslagrechten, maar de Minister weigerde deze rechten toe te kennen omdat de investeringen na de deadline van 15 mei 2004 waren gedaan. De zaak werd behandeld in een zitting op 6 december 2007, waar appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellant recht heeft op toeslagrechten uit de nationale reserve, gezien de Europese regelgeving die stelt dat investeringen voor deze rechten vóór 15 mei 2004 gedaan moeten zijn. Appellant betoogde dat hij door de strikte toepassing van deze datum ongelijk behandeld wordt ten opzichte van andere landbouwers die vóór deze datum investeerden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de regels van de Europese verordening niet ter discussie staan en dat appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde toeslagrechten, omdat zijn investeringen niet voldaan aan de gestelde voorwaarden.

Het College concludeerde dat de Minister terecht de bezwaren van appellant ongegrond heeft verklaard en dat er geen aanleiding is voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 17 januari 2008.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/225 17 januari 2008
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 4 april 2007, bij het College binnengekomen op 5 april 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder 28 februari 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 20 oktober 2006, waarbij verweerder appellants toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft vastgesteld.
Bij brief van 8 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 6 december 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 42
Nationale reserve
(…)
4. De lidstaten gebruiken de nationale reserve om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, referentiebedragen vast te stellen voor landbouwers die zich in een bijzondere, door de Commissie volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure te omschrijven situatie bevinden.
(…)”
Verordening (EG) nr. 795/2004 van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin in voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 17
Clausule in privaatrechtlijke verkoopcontracten
1. Indien in een verkoopcontract dat is afgesloten of gewijzigd uiterlijk op de uiterste datum die in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling geldt voor indiening van een aanvraag in het kader van die regeling, is bepaald dat het gehele bedrijf of een deel ervan wordt verkocht samen met alle toeslagrechten of een deel daarvan overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 die moeten worden vastgesteld voor de hectaren van het overgedragen bedrijf
of bedrijfsgedeelte, wordt de via het verkoopcontract gesloten transactie beschouwd als een overdracht van toeslagrechten met grond in de zin van artikel 46 van die verordening, mits de in de leden 2, 3 en 4 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden in acht worden genomen.
(…)
Artikel 21
Investeringen
1. Een landbouwer die onder de voorwaarden van de leden 2 tot en met 6 van het onderhavige artikel en uiterlijk op 15 mei 2004 geïnvesteerd heeft in productiecapaciteit of grond heeft gekocht, ontvangt toeslagrechten die zijn berekend door een referentiebedrag dat door de lidstaat is vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, te delen door een aantal hectaren dat niet groter is dan het aantal hectaren dat hij heeft gekocht. (…)
2. Voor investeringen dient een desbetreffend plan of programma te zijn opgesteld waarvan de tenuitvoerlegging uiterlijk op 15 mei 2004 van start is gegaan. Het plan of programma wordt door de landbouwer aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat meegedeeld.
Indien geen schriftelijk plan of programma bestaat, kan de lidstaat rekening houden met andere objectieve bewijzen van de investering. (…)”
De Regeling luidt voorzover hier en ten tijde van belang:
“Paragraaf 2.2 Toewijzen van toeslagrechten uit de nationale reserve (aan landbouwers als bedoeld in artikel 42, vierde lid van Verordening (EG) nr. 1782/2003)
Artikel 16
1. Voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve komen uitsluitend in aanmerking:
(…)
c. landbouwers die overeenkomstig artikel 21 van verordening 795/2004 geïnvesteerd hebben in productiecapaciteit of grond hebben gekocht, indien ten genoegen van de minister wordt aangetoond dat zij overeenkomstig artikel 21 van Verordening 795/2004, uiterlijk op 15 mei 2004:
(…)
-grond hebben gekocht of vootr tenminsteb zes jaar hebben gehuurd;
(…)
3. Een aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten uit de nationale reserve vindt plaats overeenkomstig artikel 11”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met het op 8 november 2005 bij verweerder ontvangen formulier “Melding Private overeenkomst voor overdracht toeslagrechten” aangegeven dat hij van C te B 26.92 ha grond heeft gekocht en dat de verkoper alle bij deze grond behorende toeslagrechten wenst over te dragen aan appellant.
- Op 14 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag toeslagrechten van appellant ontvangen.
- Op 12 mei 2006 heeft verweerder het door appellant op 9 september 2005 ondertekende formulier “Melding nationale reserve” ontvangen. Appellant heeft daarop aangegeven dat hij op 2 mei 2005 investeringen in grond gedaan en dat hij op grond daarvan in aanmerking wenst te komen voor toeslagrechten uit de nationale reserve.
- Bij brief van 13 oktober 2006 heeft verweerder appellant naar aanleiding van de Melding private overeenkomst meegedeeld dat de overeenkomst tussen hem en C niet kan worden geregistreerd, omdat de verkoper van de grond niet dezelfde is als de eigenaar van de opgebouwde toeslagrechten.
- Bij brief van 17 oktober 2006 heeft verweerder appellant meegedeeld dat hij niet aan de voorwaarden voldoet voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve. Gebleken is namelijk dat de door appellant gedane investeringen zijn gedaan na 15 mei 2004.
- Bij besluit van 20 oktober 2006 heeft verweerder de appellant toekomende toeslagrechten vastgesteld.
- Tegen dit besluit heeft appellant op 17 november 2006 een bezwaarschrift ingediend.
- Bij besluit van 24 november 2006 heeft verweerder, onder mededeling dat het besluit tot vaststelling van 20 oktober 2006 is vervallen, de appellant toekomende toeslagrechten op enkele, in deze procedure verder geen rol spelende, punten licht gewijzigd vastgesteld.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 13 februari 2007 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
De Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK) was eigenaar van de door appellant op 21 september 2004 aangekochte grond. De NAK had de grond gedurende 40 jaar verpacht aan C, die toen stopte met zijn bedrijf. In een dergelijk geval kan appellant de toeslagrechten die C heeft opgebouwd noch via de nationale reserve noch via een private overeenkomst verkrijgen.
Om voor toeslagrechten uit de nationale reserve wegens investeringen in grond in aanmerking te komen dienen de betreffende investeringen ingevolge artikel 21van Verordening (EG) nr. 795/2004, nader uitgewerkt in artikel 16 van de Regeling, voor uiterlijk 15 mei 2004 te zijn aangegaan. Criterium daarbij is dat het moet gaan om investeringen die uiterlijk op 15 mei 2004 onomkeerbaar zijn geworden. In de situatie van appellant is de koopakte voor de grond getekend op 21 september 2004, terwijl de akte van levering pas in april 2005 werd gepasseerd. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat de investering vóór 15 mei 2004 gedaan moest zijn.
Appellant meent dat hij recht heeft op de toeslagrechten behorend bij de grond die hij heeft gekocht. Dit klemt nog eens extra nu de rechten aan de nationale reserve vervallen. Appellant geeft hiermee in feite aan dat hij van mening is dat in zijn situatie sprake is van een knelgeval. Daarvoor is de regeling voor toeslagrechten uit de nationale reserve echter niet bedoeld. Artikel 16 van de Regeling geeft expliciet aan in welke gevallen een beroep op de nationale reserve kan worden gedaan.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat alle aanvragers die vóór 15 mei 2004 hebben geïnvesteerd in grond conform artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 op gelijke wijze worden behandeld. Dit geldt ook voor degenen die pas na die datum hebben geïnvesteerd. Daarom valt niet in te zien waarom er sprake zou zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, wanneer verweerder de dwingend voorgeschreven datum van 15 mei 2004 als beslissend hanteert.
4. Het standpunt van appellant
Appellant meent dat verweerder, door de eis te stellen dat investeringen onomkeerbaar vóór 15 mei 2004 moeten zijn aangegaan, niet conform artikel 42, vierde lid van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een systeem heeft ontwikkeld voor toekenning van toeslagrechten uit de nationale reserve, dat gelijke behandeling van landbouwers waarborgt. Degenen die na deze datum hebben geïnvesteerd komen immers niet voor toeslagrechten in aanmerking en degenen die dat vóór die datum deden wel. Daarmee worden gelijke gevallen ongelijk behandeld. Voor appellant is dit extra schrijnend, omdat hij zich in het kader van de ruilverkaveling Hooghalen constructief heeft opgesteld, waardoor het passeren van de koopakte pas later kon plaatsvinden. Als dank voor de betoonde gemeenschapszin loopt appellant nu toeslagrechten behorend bij de door hem aangekochte grond mis.
Appellant wijst erop, dat hij gemakkelijk constructies had kunnen verzinnen, waardoor hij wel recht op toeslagrechten zou krijgen. Dat zou hij echter als fraude beschouwen. Daarom meent hij dat verweerder hem daartoe niet mag dwingen en dus de toeslagrechten alsnog moet toekennen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft ter zitting betoogd dat hij beroep heeft ingesteld omdat hij zich niet kan verenigen met de wijze waarop de Europese regelgever is omgesprongen met de belangen van landbouwers die na 15 mei 2004 grond hebben gekocht. Hij acht het onaanvaardbaar dat deze landbouwers voor de gekochte grond niet in aanmerking kunnen komen voor toeslagrechten.
In het GLB-systeem is er voor gekozen dat in beginsel slechts voor landbouwers die in de referentiejaren 2000, 2001 en 2002 grond in gebruik hebben gehad en voor degenen die vóór 15 mei 2004 hebben geïnvesteerd toeslagrechten kunnen worden vastgesteld.
De gronden waar het hier om gaat waren in de referentiejaren in gebruik bij C, de pachter van de NAK. Slechts C zou dus, voorzover hij aan de overige voorwaarden voor toekenning van toeslagrechten voldoet, met deze gronden voor toeslagrechten in aanmerking kunnen komen.
Met betrekking tot deze grief constateert het College dat deze zich richt tegen het in Europese verordeningen neergelegde GLB-systeem. De grief kan niet slagen omdat door de Europese regelgever in het GLB-systeem neergelegde - en voor Nederland in de Regeling uitgewerkte - algemeen verbindende voorschriften niet ter toetsing van het College staan. Appellant heeft voorts geen argumenten naar voren gebracht die reden zouden kunnen vormen om aan de verbindendheid van die regels te twijfelen.
5.2 Appellant meent dat zijn positie als koper van grond na 15 mei 2004 zo nadelig is, dat verweerder hem als knelgeval had moeten aanmerken. Uit dien hoofde meent appellant dat hij in aanmerking dient te komen voor toeslagrechten uit de nationale reserve.
Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 795/2004, nader uitgewerkt in artikel 16 van de Regeling, stelt de eis dat landbouwers die vanwege investeringen in grond in aanmerking willen komen voor toeslagrechten uit de nationale reserve, deze investeringen hebben gedaan vóór 15 mei 2004. Deze datum is vastgesteld op grond van de gedachte, dat wie daarna investeerde, bij zijn beslissing dienaangaande de komende invoering van het GLB-systeem in zijn beschouwing kon betrekken, zodat het niet nodig zou zijn een dergelijke investeerder nog voor de eventuele nadelige gevolgen van die invoering te compenseren. Aan appellant, die op 21 november 2004 het koopcontract voor de bewuste percelen heeft ondertekend, zijn dus terecht geen toeslagrechten uit de nationale reserve toegekend.
5.3 Het College ziet niet in waarom het hanteren van een uiterste datum waarop geïnvesteerd had moeten zijn met zich zou brengen dat geen waarborg bestaat voor een gelijke behandeling van landbouwers.
Appellants grief dat de Regeling op dit punt in strijd met artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geen waarborgen zou bevatten voor een gelijke behandeling kan, derhalve niet slagen.
5.4 Ook aan de vereisten van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 7065/2004 voldoet appellants situatie niet, nu de NAK geen toeslagrechten kon overdragen en dit ook niet in de overeenkomst heeft opgenomen.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een kostenveroordeling ziet het College geen aanleiding
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2008.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas