5. De beoordeling van het geschil
5.1 Voorzover appellante heeft willen betogen dat perceel 1 geacht moet worden te voldoen aan de definitie akkerland, omdat verweerder gehouden zou zijn om de aanvraag voor toestemming om met de definitie te schuiven te honoreren, kan het College appellante daarin niet volgen. Voorzover uit de stukken blijkt is alleen een verzoek ingediend om toestemming om alsnog een aanvraag te mogen indienen. Het gegeven dat nog niet beslist is op dit verzoek betekent niet dat daaruit geconcludeerd mag worden dat verweerder de gevraagde toestemming verleend zou hebben dan wel dient te verlenen. Het feit dat ten tijde van de beslissing op de aanvraag akkerbouwsubsidie dit verzoek nog in behandeling was, betekent dat in elk geval niet voldaan was aan het vereiste als geformuleerd in artikel 33 onder d van de Regeling, dat voorafgaand aan het verkoopseizoen toestemming verleend is.
5.2 Verweerder heeft uit de perceelshistorie geen gegevens beschikbaar omtrent perceel 1. Daarnaast heeft verweerder, zoals ter zitting is verklaard, evenmin langs andere weg een aanwijzing gekregen dat perceel 1 in de referentiejaren 1998 tot en met 2003 anders dan als grasland in gebruik is geweest. Het College acht het onder die omstandigheden niet onbegrijpelijk dat verweerder het perceel op de website waarop aanvragers van akkerbouwsteun kunnen nazien of een op te geven perceel voldoet aan de definitie akerland, heeft aangegeven als niet steunwaardig. Verweerder ziet onder ogen dat de website daarmee mogelijk onjuiste informatie bevat. Om die reden heeft hij appellante, die mogelijk weet dat het perceel wel als akkerland in gebruik is geweest, in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het perceel wel voldoet aan de definitie.
5.3 In vaste jurisprudentie heeft het College geoordeeld dat het niet aan verweerder is om aan te tonen dat een perceel niet voldoet aan de definitie, maar dat uitgangspunt is dat de aanvrager van akkerbouwsubsidie dient aan te tonen dat hij voor subsidie in aanmerking komt.
Appellante heeft, behoudens het overleggen van een foto van Aerogrid, geen poging gedaan om aan te tonen dat perceel 1 voldoet aan de definitie. Het gegeven dat appellante een aanvraag toestemming om met de definitie te schuiven had willen indienen vormt reeds een aanwijzing dat ook appellante niet aanneemt dat aan de definitie wordt voldaan.
Appellantes grief dat verweerder ten onrechte geen teledetectieonderzoek heeft verricht overtuigt het College niet, nu geen reden is aangevoerd om aan verweerders gegevens te twijfelen.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat daartoe geen noodzaak werd gevonden, omdat appellante tijdens de hoorzitting heeft verklaard, dat perceel 1 vanaf 1998 steeds als grasland is opgegeven. Het College constateert dat dit ook uit het verslag van de hoorzitting blijkt. Het College heeft geen aanleiding aan de juistheid van dit verslag te twijfelen. Dat appellante ter zitting heeft verklaard dat het verslag op dit punt onjuist zou zijn overtuigt het College niet, nu appellante heeft nagelaten de juistheid van het verslag eerder aan de orde te stellen.
Met het enkele overleggen bij het beroepschrift van een kleurenfoto van Aerogrid van de situatie van perceel 1 en 2 op 1 juni 2003, zonder daarbij enige toelichting te geven wat naar het oordeel van appellante op die foto te zien zou zijn, heeft appellante evenmin aangetoond dat perceel 1 subsidiewaardig zou zijn. Dit klemt te meer nu het beeld de situatie weergeeft op een tijdstip dat buiten de referentieperiode valt.
5.4 De grief van appellante dat verweerder ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de in het kader van de bezwaarprocedure gemaakte kosten kan niet slagen. Uit de dossierstukken en uit het verslag van de hoorzitting blijkt immers niet dat appellante daartoe, voordat verweerder het bestreden besluit heeft genomen, een verzoek heeft gedaan. Het College kan dan niet anders dan vaststellen dat er geen verzoek is gedaan. Daarmee heeft appellante niet voldaan aan de in artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geformuleerde voorwaarde dat een dergelijk verzoek moet zijn ingediend voordat op het bezwaar is beslist.
5.5 Door in het bestreden besluit, bij gebreke van een beslissing omtrent de aanvraag om te mogen schuiven met de definitie akkerland, de subsidieaanvraag voor perceel 1 aan te merken als een aanvraag met de bijdragecode “geen bijdrage”, heeft verweerder gehandeld conform zijn vaste beleid dat in situaties als deze de aanvrager, mede als gevolg van onvoldoende tijdige besluitvorming zijdens verweerder, in onzekerheid kon verkeren over de vraag hoe op een aanvraag zou worden beslist.
Dit neemt niet weg dat verweerder alsnog op deze aanvraag dient te beslissen.
5.6 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.