ECLI:NL:CBB:2008:BC8201
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit inzake GLB-inkomenssteun en akkerbouwsubsidie
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de toekenning van akkerbouwsubsidie op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun. Het beroep is ingediend op 25 oktober 2006, na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag op 2 maart 2006, waarbij de oppervlakte van zijn maïspercelen was vastgesteld op basis van een controle door de AID. De appellant had op 13 mei 2005 een verzamelaanvraag ingediend, maar bij de controle bleek dat de opgegeven oppervlakten niet overeenkwamen met de werkelijke situatie. De Minister herzag zijn besluit op 15 september 2006, maar de appellant handhaafde zijn beroep. Tijdens de zitting op 20 februari 2008 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
De kern van het geschil draait om de toepassing van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004, dat sancties oplegt bij onjuiste opgaven van oppervlakte. De appellant betoogde dat de opgelegde korting onredelijk was, omdat er geen sprake was van opzet of fraude. Het College oordeelde dat de Minister correct had gehandeld door de aanvraag af te wijzen, aangezien het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte meer dan 30% bedroeg. De appellant stelde dat de Minister ten onrechte geen kennelijke fout had erkend, wat hem de mogelijkheid had gegeven om zijn aanvraag te corrigeren.
Het College concludeerde dat de Minister geen beleidsvrijheid had om af te wijken van de sancties zoals vastgelegd in de verordening. De beslissing van de Minister werd in stand gehouden, en het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. Het College oordeelde dat de opgelegde sanctie in overeenstemming was met het evenredigheidsbeginsel en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.