Op grond van het hiervoor geciteerde artikel heeft ZN het Beleidsdocument preferentiebeleid 2006 vastgesteld, dat met ingang van 1 januari 2006 in werking is getreden (Stcrt. 2005, nr. 209, blz. 25). Het gezamenlijk preferentiebeleid van de zorgverzekeraars in 2006 heeft betrekking op de zelfde 3 geneesmiddelen als het eerdere preferentiebeleid.
Eind 2007 hebben zorgverzekeraars een aanvullend preferentiebeleid ontwikkeld. Over dit (voorgenomen) beleid zijn diverse civiele kort geding-procedures gevoerd. Zo heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch bij arrest van 8 april 2008 (LJN: BC8903) beslist op het hoger beroep van 16 zorgverzekeraars tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 4 januari 2008 (LJN: BC1188). Hierbij heeft het hof, voor zover hier van belang, de vorderingen van de Bond van de generieke geneesmiddelenindustrie in Nederland (hierna: Bogin) en individuele leveranciers van generieke geneesmiddelen tegen die ziektekostenverzekeraars (alsnog) geheel afgewezen. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen dat ZN gelet op artikel 2:46 van het Burgerlijk Wetboek - bij gebreke van een uitdrukkelijk bepaling in haar statuten - de bij haar aangesloten zorgverzekeraars individueel niet kan binden en voorts dat preferentiebeleid dat door zorgverzekeraars in onderlinge afstemming zou worden gevoerd (zoals aanvankelijk door zorgverzekeraars aangekondigd) in strijd is met - artikel 8 van - het op 17 september 2007 door Bogin, de Nederlandse Vereniging voor Research-georiënteerde Farmaceutische Industrie (verder: Nefarma), verzoekster en ZN en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: minister) overeengekomen Transitieakkoord farmaceutische Zorg (hierna: Transitieakkoord, verder te bespreken in § 2.3 van deze uitspraak). Tevens heeft het hof overwogen dat individueel preferentiebeleid van zorgverzekeraars op grond van artikel 8, tweede lid, van het Transitieakkoord is toegestaan en dat, anders dan Bogin c.s. hadden gesteld, het enkele feit dat twee of meer zorgverzekeraars hetzelfde beleid voeren niet voldoende is voor het oordeel dat sprake is van onderlinge afstemming of overleg, aangezien immers niet is uitgesloten dat zorgverzekeraars individueel ten aanzien van het zelfde middel preferentiebeleid voeren. Mede naar aanleiding van deze rechtspraak heeft Bogin in mei 2008 haar medewerking aan het Transitieakkoord opgezegd.
Sinds 1 juli 2008 maken zorgverzekeraars op individuele basis gebruik van het preferentiebeleid. Vooruitlopend hierop hebben leveranciers van generieke geneesmiddelen met ingang van 1 juni 2008 prijsverlagingen doorgevoerd, die naar schatting voor de belangrijkste generieke middelen een prijsdaling van 85% met zich brengt.
Bij vonnis van 27 juni 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht een vordering van de vereniging Bond van Groothandelaren in het Pharmaceutisch Bedrijf (BG Pharma) en 12 anderen tegen 11 zorgverzekeraars wegens door hen individueel gevoerd preferentiebeleid, afgewezen (LJN: BD5600, inhoud vonnis ten tijde van deze uitspraak nog niet gepubliceerd).
2.3 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter voorts uit van de volgende, als achtergrond van de bestreden tariefbeschikking relevante, feiten en omstandigheden. Hierbij wordt ook het voormalig College tarieven gezondheidszorg aangeduid als verweerster.
Van 1988 tot de datum van inwerkingtreding van de bestreden tariefbeschikking heeft voor apothekers (niet zijnde apotheekhoudende huisartsen) een uniforme tariefstructuur gegolden, waarin onderscheid werd gemaakt tussen dienstverlening en de vergoeding voor de inkoopkosten van het afgeleverde geneesmiddel. De vergoeding voor dienstverlening was gesteld op een bedrag per voorschrift, de receptregelvergoeding genoemd.
Met betrekking tot de vergoeding voor de inkoopkosten gold vanaf 1 oktober 1991 dat de apotheekhoudende, ongeacht de daadwerkelijke inkoopprijs, de prijs overeenkomstig de officiële prijslijst (de G-standaard van Z-Index B.V.) in rekening mocht brengen en dat op de receptregelvergoeding een forfaitaire procentuele korting werd toegepast (de clawback).
In 2002 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de in 2001 door apothekers ontvangen kortingen en bonussen, hetgeen heeft geleid tot een nieuwe tariefbeschikking van 14 april 2003, inhoudende maximumtarieven per 1 mei 2004. Bij uitspraak van
18 december 2003 (AWB 03/928, LJN: AO0546) heeft het College besluiten van 2 juli 2003, waarbij verweerster heeft beslist op bezwaarschriften tegen die tariefbeschikking, vernietigd en de tariefbeschikking van 14 april 2003 geschorst.