ECLI:NL:CBB:2008:BD7093

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/609
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • M.A. van der Ham
  • E.R. Eggeraat
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor duurzame elektriciteit door niet tijdig aanvragen van bouwvergunning

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 juli 2008 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door appellante, een maatschap, op grond van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties. De aanvraag om subsidie was ingediend voor de oprichting van een biomassavergistingsinstallatie. De kern van het geschil was of appellante tijdig de benodigde vergunningen had aangevraagd. De Minister van Economische Zaken had de subsidieaanvraag afgewezen omdat de bouwvergunning niet vóór 18 augustus 2006 was aangevraagd, zoals vereist in artikel 3 van de Regeling.

Appellante stelde dat zij met het indienen van een welstandsformulier op 15 augustus 2006 had voldaan aan de eisen van de Regeling. Het College oordeelde echter dat het indienen van een welstandsformulier niet gelijkstaat aan het aanvragen van de benodigde bouwvergunning. De Regeling vereist een formele aanvraag voor de bouwvergunning, en het College concludeerde dat de aanvraag pas op 28 september 2006 was ingediend, wat na de gestelde datum was.

Het College bevestigde de afwijzing van de subsidieaanvraag en oordeelde dat de uitleg van de Minister over de voorwaarden van de Regeling juist was. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanvragen van vergunningen in het kader van subsidieverlening en de strikte toepassing van de regels in de Regeling. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/609 3 juli 2008
27307 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling opwekken duurzame
electriciteit in vergistingsinstallaties
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. C. Cromheecke en mr. J. van Essen, beiden werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 14 augustus 2007, bij het College binnengekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 juli 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante, gericht tegen verweerders besluit van 21 februari 2007, waarbij de aanvraag van appellante om subsidie op grond van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties (hierna: de Regeling) is afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 12 september 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 22 april 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor appellante zijn verschenen haar gemachtigde alsmede haar vennoten, A en B. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Regeling is, voor zover hier van belang, bepaald:
“Artikel 2
De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een producent die duurzame elektriciteit opwekt met een vergistingsinstallatie die is aangesloten op het Nederlandse net.
Artikel 3
Geen subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt indien:
(…)
c. de voor de ingebruikname van de vergistingsinstallatie benodigde vergunningen niet voor 18 augustus 2006 zijn aangevraagd.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 16 december 2006 heeft appellante een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling ten behoeve van de oprichting en ingebruikname van een biomassavergistingsinstallatie op het perceel D te C.
- Bij besluit van 21 februari 2007 heeft verweerder de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat niet is voldaan aan artikel 3, aanhef en onder c van de Regeling, aangezien gebleken is dat de voor de ingebruikname van de vergistingsinstallatie benodigde bouwvergunning niet vóór 18 augustus 2006 is aangevraagd.
- Bij brief van 27 maart 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Bij faxbrief van 28 maart 2007 heeft appellante aan verweerder een verklaring van E, van 28 maart 2007, toegestuurd. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
“ Vanwege het praktisch uiteenvallen van een aanvraag om bouwvergunning in een welstandstoets en een toets aan het bestemmingsplan en aan het Bouwbesluit, is op 15 augustus 2006, via het door onze gemeente vastgestelde en gehanteerde aanvraagformulier, een welstandsoordeel gevraagd. De eerste fase voor het verkrijgen van de benodigde bouwvergunning moet daarmee worden geacht te zijn aangevraagd vóór 18 augustus 2006.
Gewoonlijk is er sprake van een aanvraag in onderdelen en worden, na het positieve oordeel van de Welstandscommissie, de overige onderdelen van de aanvraag ingediend. Dat is gebeurd op 28 september 2006. De aanvraag om advies van de Welstandscommissie, zien wij als eerste fase van de bouwaanvraag en zoals aangegeven, is deze aanvraag ingediend op 15 augustus 2006.”
- Bij brief van 24 april 2007 heeft appellante de gronden van haar bezwaar aangevuld.
- Op 18 juni 2007 is appellante namens verweerder op haar bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn afwijzing van de subsidieaanvraag gehandhaafd en geoordeeld dat gebleken is dat de voor de ingebruikname van de vergistingsinstallatie benodigde bouwvergunning op 28 september 2006, dus na de in de Regeling gestelde datum van 18 augustus 2006, door appellante is aangevraagd.
De stelling van appellante dat zij, door voor 18 augustus 2006 een welstandsformulier en schetsplannen bij de gemeente in te dienen, voldoet aan de eis van de Regeling heeft verweerder verworpen. Verweerder is van opvatting dat het aan de welstandscommissie voorleggen van een bouwplan niet hetzelfde is als het doen van een aanvraag voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen. Hoewel het verkrijgen van een positief welstandsadvies in het geval van appellante noodzakelijk is voor het verkrijgen van de benodigde bouwvergunning, is het in het onderhavige geval slechts een procedure die voorafgaat aan het aanvragen van deze vergunning. De Regeling geeft verweerder niet de bevoegdheid om van de voorwaarden opgenomen in artikel 3 van de Regeling af te wijken. Het gaat bovendien om een gebonden bevoegdheid, zodat geen plaats is voor een belangenafweging. Voorts wijst verweerder erop dat ingevolge het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Besluit) een bouwvergunning schriftelijk moet worden aangevraagd door middel van een daartoe bestemd formulier.
4. Het standpunt van appellante
Appellante stelt zich op het standpunt dat uit artikel 3, aanhef en onder c, van de Regeling noch uit de toelichting op deze bepaling voortvloeit dat onder “aangevraagd” moet worden verstaan het indienen van een aanvraagformulier overeenkomstig het Besluit. Volgens appellante is de betekenis van het begrip “aanvragen” niet hetzelfde als de betekenis van het begrip “aanvraag”. Wanneer de regelgever het indienen van een aanvraagformulier als voorwaarde voor het verkrijgen van subsidie had willen stellen, had het op zijn weg gelegen - zoals in vergelijkbare regelingen wel het geval is geweest - die eis uitdrukkelijk in de Regeling op te nemen. Volgens appellante dient bij de voorwaarde van artikel 3, aanhef en onder c, van de Regeling van het criterium te worden uitgegaan dat zij aannemelijk moet maken dat zij ten aanzien van het vergunningentraject voor 18 augustus 2006 de nodige stappen heeft ondernomen. Volgens appellante is zij hier in geslaagd, nu zij voor 18 augustus 2006 een door het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis vastgesteld welstandsformulier heeft ingediend. Dit formulier maakt onlosmakelijk deel uit van de procedure ter verkrijging van de bouwvergunning, aldus appellante.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat voor de vraag of verweerder terecht de subsidieaanvraag van appellante heeft afgewezen op de grond dat niet is voldaan aan artikel 3, aanhef en onder c, van de Regeling, omdat de voor de ingebruikname van haar vergistingsinstallatie verleende bouwvergunning is aangevraagd na 18 augustus 2006. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2 In de toelichting op de Regeling is ten aanzien van het criterium van artikel 3, onder c, onder meer het volgende vermeld:
“ Tot slot dienen de benodigde vergunningen voor de vergistingsinstallatie voor 18 augustus 2006 te zijn aangevraagd. Dit omdat deze regeling een overgangsfaciliteit is voor bedrijven die voor kleinschalige vergistingsinstallaties MEP-subsidie hadden willen aanvragen. De overgangsfaciliteit is opgesteld omdat het niet redelijk wordt geacht dat producenten van kleinschalige vergistingsinstallaties, die in de verwachting dat zij tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006 subsidie zouden kunnen aanvragen reeds bepaalde stappen hebben gezet, in het geheel niet meer voor subsidie in aanmerking komen.”
5.3 Naar het oordeel van het College gaat het bij de voorwaarde van artikel 3, aanhef en onder c, van de Regeling - gelet op het doel en de strekking van deze bepaling - om een in voldoende mate geconcretiseerde vergunningaanvraag, die ook als zodanig is aan te merken. Niet vereist is dat hiervoor een officieel aanvraagformulier, zoals bedoeld in het Besluit, wordt gehanteerd. Er dient echter wel sprake te zijn van een schriftelijke aanvraag in de zin van de Woningwet. Bovendien moet het naar het oordeel van het College gaan om een lopende aanvraag van vóór 18 augustus 2006.
Bij het vorenstaande neemt het College in aanmerking dat het bij de Regeling gaat om een uitzondering op de hoofdregel - het op nul stellen van de subsidie -, die om een strikte toepassing vraagt. De uitleg die verweerder thans geeft aan artikel 3, aanhef en onder c, van de Regeling strookt met de kennelijke bedoeling van de Regeling en is derhalve niet onjuist.
5.4 Het College is met verweerder van oordeel dat het indienen van een welstandsformulier niet kan worden aangemerkt als het aanvragen van de voor de ingebruikname van de vergistingsinstallatie benodigde bouwvergunning in de zin van artikel 3, aanhef en onder c, van de Regeling. De verklaring van E van 28 maart 2007 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet hierop moet in het geval van appellante 28 september 2006 worden aangemerkt als datum van indiening van de bouwvergunningaanvraag. Hieruit vloeit voort dat door appellante niet is voldaan aan de voorwaarde voor subsidieverlening van artikel 3, aanhef en onder c, van de Regeling.
5.5 Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het primaire besluit terecht ongegrond verklaard.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
5.7 Voor een vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. E.R. Eggeraat en mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. A. Douwes als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2008.
w.g. M.A. van der Ham w.g. A. Douwes