7. De beoordeling
7.1 Hangende beroep bij het College kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
Voorzover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de aanhangige bodemprocedures.
7.2 Ten aanzien van de levering van gas door Emslandermeer heeft verweerder in het bestreden besluit van 7 februari 2008 geoordeeld dat geen aanleiding bestaat handhavend op te treden, nu, kortgezegd, geen sprake is van overtreding van artikel 43 van de Gaswet. Verzoeker heeft niets aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat dit oordeel van verweerder niet in rechte stand kan houden. Reeds hierom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om ten aanzien van de levering van gas een voorlopige voorziening te treffen.
7.3 Met betrekking tot de levering van elektriciteit komt de voorzieningenrechter tot de volgende beoordeling.
Voor wat betreft de vraag of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist, overweegt de voorzieningenrechter in de eerste plaats dat de nijpende financiële situatie, waarin verzoeker zich naar hij stelt bevindt ten gevolge van de vele tegen het park gevoerde procedures, op zichzelf niet een belang vormt dat reden geeft om de gevraagde voorziening te treffen, reeds omdat dit niet tot verbetering van verzoekers financiële positie zou leiden. Voor verzoeker is echter voorts een belang gelegen in de omstandigheid dat zich op het park, waar zich de woning bevindt waarop hij rechthebbende is, naar zijn opvatting een levensbedreigende situatie voordoet. Deze omstandigheid acht de voorzieningenrechter in dit geval een voldoende belang om tot een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten te komen. Te dien aanzien wordt het volgende overwogen.
7.4 Verzoeker wil dat de levering van elektriciteit aan de bewoners van het park onmiddellijk wordt stopgezet in verband met de door hem gestelde levensbedreigende situatie. In het licht van de bestreden besluiten, waarbij is vastgesteld dat Emslandermeer elektriciteit levert zonder de daarvoor vereiste vergunning en haar een termijn is gegund om de situatie met de wet in overeenstemming te brengen, begrijpt de voorzieningenrechter de bezwaren van verzoeker tegen die besluiten aldus dat verweerder volgens verzoeker in de geconstateerde overtreding aanleiding had moeten zien Emslandermeer te verplichten de levering van elektriciteit aan de bewoners van het park onmiddellijk stil te leggen.
Tot het treffen van een dergelijke – zeer ingrijpende – maatregel mag verweerder naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter alleen overgaan als het door hem te beschermen belang dit vergt. De voorzieningenrechter heeft echter vooralsnog ernstige twijfels over de vraag of de veiligheid van het net een belang is dat verweerder mag meewegen bij zijn besluit tot handhaving op grond van artikel 95i, EW’98. De bepalingen rond de vergunningverlening voor levering aan kleinverbruikers zien naar voorlopig oordeel niet op het garanderen van een veilige levering van elektriciteit, maar beogen in verband met de liberalisering van de elektriciteitsmarkt de zwakste categorie afnemers – de kleinverbruikers – in economische zin te beschermen.
Voor zover verweerder op grond van de EW’98 mogelijkheden heeft om ten aanzien van de kwaliteit van het net op te treden, zijn deze naar voorlopige oordeel neergelegd in de bepalingen rond de aanwijzing van een netbeheerder. In het kader van de bestreden besluiten is de vraag of verweerder in dit verband gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheden op grond van artikel 13 EW’98, evenwel - nog - niet aan de orde.
7.5 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat, ook als tot het oordeel zou worden gekomen dat verweerder bevoegd was om bij de bestreden besluiten de levering van elektriciteit met onmiddellijke ingang stil te leggen op grond van de kwaliteit van het net, hij daar in het voorliggende geval geen aanleiding toe had hoeven zien, nu, naar voorlopig oordeel, onvoldoende is komen vast te staan dat de situatie op het park tot stillegging noopte. Tegenover de niet met deskundigenrapporten onderbouwde stelling van verzoeker dat sprake is van een levensbedreigende situatie staat dat noch Essent (de beheerder van het openbare net waarop het park is aangesloten) noch burgemeester en wethouders van Vlagtwedde, die beiden blijkens de stukken bekend zijn met de technische aspecten van de elektriciteitsvoorziening ter plaatse, aanleiding hebben gezien Emslandermeer aan te spreken op de kwaliteit van die voorziening.
7.6 De voorzieningenrechter vindt in het overigens door verzoeker aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de door verweerder aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde belangenafweging de rechterlijke toets niet zou kunnen doorstaan. Verweerder heeft, zoals door verzoeker gevraagd, besloten over te gaan tot handhavend optreden. Naar voorlopige oordeel heeft verweerder voorts in redelijkheid kunnen besluiten om Emslandermeer tot tien weken na de uitspraak van het College in de bodemzaken de gelegenheid te geven de overtreding ongedaan te maken. Aannemelijk is dat het indienen en beoordelen van de door Emslandermeer bij verweerder te vragen ontheffing danwel vergunning de nodige tijd neemt. Emslandermeer heeft evident belang bij het in de tussentijd kunnen voortzetten van de elektriciteitslevering. Bovendien, tot aan het besluit van 7 februari 2008 kon Emslandermeer ervan uitgaan dat zij niet hoefde te beschikken over een vergunning voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers, omdat de op het park aanwezige elektriciteitsleidingen niet werden gezien als een net in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, EW’98. Het in het besluit van 7 februari 2008 vervatte oordeel dat wel sprake is van een net heeft Emslandermeer in het door haar ingestelde, nog aanhangige beroep bestreden, zodat nog niet onherroepelijk vaststaat dat de elektriciteitsleidingen op het park moeten worden gekwalificeerd als een net. Verwacht wordt dat het College binnen afzienbare tijd op de ingestelde beroepen zal beslissen.
Gelet op het vorengaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding de rechtmatigheid van de bestreden besluiten in twijfel te trekken. Het verzoek om voorlopige voorziening dient daarom te worden afgewezen. Voor een veroordeling van enige partij in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.