5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
5.2 In dit geval dient de voorzieningenrechter in de eerste plaats te beoordelen of het bestreden besluit een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Is dat niet het geval, dan stond ingevolge artikel 7:1 Awb niet de mogelijkheid open een ontvankelijk bezwaarschrift in te dienen. Gelet op artikel 1:3 Awb moet worden nagegaan of hier sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling, waarbij onder rechtshandeling moet worden verstaan een handeling die is gericht op enig rechtsgevolg.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het ontbreken van overgangsrecht in de Wgb met betrekking tot een aflever- en opgebruiktermijn die is gegeven op grond van de Bmw, impliceert dat het bestreden besluit niet is gericht op enig rechtsgevolg. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking (-) dat het in de Wgb opgenomen regime met betrekking tot het stellen van een aflever- en opgebruiktermijn niet wezenlijk verschilt van het in de Bmw vervatte regime op dat punt, zodat kan worden betoogd dat ondanks het ontbreken van overgangsrecht een krachtens de Bmw gegunde aflever- en opgebruiktermijn onder de vigeur van de Wgb moet worden geëerbiedigd, alsmede (-) dat verweerder op grond van een inhoudelijke beoordeling van de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van het onderhavige gewasbeschermingsmiddel, heeft beslist in afwijking van voormeld besluit van 28 september 2007 geen termijn te gunnen voor de verwijdering, het op de markt brengen of het gebruiken van de bestaande voorraden van het middel Topsin M.
Derhalve moet het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb, zodat de mogelijkheid bestond daartegen een bezwaarschrift in te dienen en een verzoek te doen om ter zake een voorlopige voorziening te treffen.
5.3 Ten aanzien van de spoedeisendheid van het gestelde belang van verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft kunnen maken dat voor haar een toereikend spoedeisend belang bestaat bij schorsing van het bestreden besluit. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster in hoofdzaak belangen heeft aangevoerd van de gebruikers van het onderhavige gewasbeschermingsmiddel, waarbij het met name gaat om fruittelers die bij gebreke aan een vervangend middel in de periode voorafgaande aan de komende fruitoogst zijn aangewezen op dit middel. Voor zover die belangen al kunnen worden aangemerkt als rechtens te honoreren belangen aan de zijde van verzoekster, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan deze belangen geen beslissende betekenis toekomt bij de beantwoording van de vraag of verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Naar aanleiding van hetgeen verzoekster desgevraagd ter zitting naar voren heeft gebracht omtrent schade die voor haar voortvloeit uit het bestreden besluit, overweegt de voorzieningenrechter, dat dit een financieel belang vertegenwoordigt. Een zodanig belang vormt volgens de jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het staat verzoekster immers vrij om, zoals ook van de zijde van verweerder is gesteld, financiële compensatie te vorderen indien het in geding zijnde besluit onrechtmatig zou blijken te zijn en daaruit financieel nadeel voor verzoekster voortvloeit.
Het treffen van een voorlopige voorziening zal wel aan de orde kunnen komen, indien het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld het totaal van de handelsactiviteiten en/of de vermogenspositie van verzoekster, zodanig zwaarwegend is, dat de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk. Van de aanwezigheid van een zodanig zwaarwegend financieel belang is, naar van de zijde van verzoekster ter zitting is gesteld, geen sprake. Wat de spoedeisendheid van het belang van verzoekster betreft, dient tevens in aanmerking te worden genomen dat verzoekster veel eerder een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening had kunnen indienen. Het bestreden besluit dateert van 30 november 2007, terwijl het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening eerst op 11 juli 2008 is ingediend.
5.4 Gezien vorenomschreven belangenpositie van verzoekster zou nog slechts aanleiding kunnen worden gevonden voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht ernstig dient te worden betwijfeld of het bestreden besluit de toetsing van de rechtmatigheid daarvan kan doorstaan. Van een dergelijke situatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Daartoe wordt overwogen dat het niet onjuist is te achten dat verweerder (kennelijk naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wgb) aanleiding heeft gevonden eerdergenoemd besluit van 28 september 2007 in heroverweging te nemen, en op basis van een herbeoordeling van het middel Topsin M heeft gemeend, in overeenstemming met zijn vaste (zowel onder de Bmw als onder de Wgb gehanteerde) beleid aan het risico voor de volksgezondheid en de veiligheid van de toepasser een doorslaggevende betekenis te achten en derhalve geen aflever- en opgebruiktermijn meer te geven.
5.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
5.7 Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig.