5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het besluit waartegen verzoekers bezwaar hebben gemaakt en dat het voorwerp vormt van het verzoek om voorlopige voorziening, strekt tot weigering van het verzoek van KNGF om de prestatiebeschrijving voor geriatrische fysiotherapie per 1 januari 2008 vast te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening is erop gericht te bewerkstelligen dat de prestatiebeschrijving eerder dan 1 januari 2009 in werking treedt, de datum die verweerster voor ogen staat.
5.2 Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat of het besluit van 8 mei 2008, mede in aanmerking genomen de brief van 19 juni 2008, berust op een deugdelijke motivering. Verweerster heeft in wezen drie motiveringen ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
De eerste motivering is de stelling van verweerster dat de thans geldende 'Beleidsregel CV 5800 4.0.1.-6' niet voorziet in de mogelijkheid van een prestatiebeschrijving voor geriatrische fysiotherapie. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat, zoals ook ter zitting door verweerster is erkend, dit stuk niet zozeer regels bevat omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van de bevoegdheid van verweerster tot het vaststellen van prestatiebeschrijvingen, maar een overzicht geeft van de prestaties waarvoor verweerster reeds prestatiebeschrijvingen heeft vastgesteld. Dat de door KNGF voorgestelde prestatiebeschrijving niet is opgenomen in 'Beleidsregel CV 5800 4.0.1.-6' kan dan ook geen deugdelijke onderbouwing zijn van het bestreden besluit, te minder nu verweerster de prestatiebeschrijving wel ambtshalve per 1 januari 2009 zal vaststellen.
De tweede en derde motivering die verweerster heeft genoemd ter onderbouwing van het bestreden besluit, is de vereiste communicatie met verzekerden en aanpassing van de zorgpolissen. De voorzieningenrechter acht het in de huidige stand van de procedure onvoldoende aannemelijk dat de praktische uitvoering van deze twee punten dermate veel tijd kost dat de prestatiebeschrijving niet eerder dan per 1 januari 2009 in werking kan treden. In dit verband trekt de aandacht dat verweerster al eerder prestatiebeschrijvingen heeft vastgesteld die op een ander tijdstip dan 1 januari in werking zijn getreden. Verweerster heeft het verschil in standpunt verklaard door erop te wijzen dat in het geval van bijvoorbeeld psychosomatische fysiotherapie, anders dan bij geriatrische fysiotherapie, geen sprake is van zorg die behoort tot de basisverzekering, zodat verzekeraars door de vaststelling van de prestatiebeschrijving niet gedwongen werden tussentijdse onderhandelingen met de zorgaanbieders te starten. Hoewel het gegeven dat geriatrische fysiotherapie tot de basisverzekering behoort, naar het oordeel van de voorzieningenrechter zeker van belang kan zijn voor de ingangsdatum van de prestatiebeschrijving, komt naar voorlopig oordeel daaraan op zichzelf niet een zodanig gewicht toe dat deze datum zonder meer op 1 januari 2009 dient te worden gesteld. In dat verband hecht de voorzieningenrechter betekenis aan de door verzoekers aangevoerde, en door verweerster niet betwiste, voorbeelden van andere prestatiebeschrijvingen voor zorg die eveneens tot de basisverzekering behoorden, maar niettemin op een ander tijdstip dan 1 januari in werking traden. Bovendien is de stelling van verzoekers dat, gelet op de relatief kleine groep van geriatrische fysiotherapeuten, de onderhandelingen over de tarieven niet tijdrovend hoeven te zijn, niet onaannemelijk.
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat aan het bestreden besluit een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Verweerder zal in heroverweging het gewicht van bovenstaande argumenten beter moeten bepalen en opnieuw moeten beoordelen of zij inderdaad opwegen tegen de belangen die met een eerdere inwerkingtreding zijn gediend.
5.3 Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers niet een zodanig spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Weliswaar acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat zorgverzekeraars terzake van zorg die onder de prestatiebeschrijving voor geriatrische fysiotherapeuten valt, eerder een hoger tarief zullen overeenkomen met de zorgaanbieders, dan bij de algemene prestatiebeschrijving van fysiotherapie. Ter zitting is echter naar voren gekomen dat zittingen met patiënten die een beroep doen op geriatrische fysiotherapeutische zorg, langer duren dan zittingen met patiënten die een beroep doen op algemene fysiotherapeutische zorg, zodat in dezelfde tijdspanne minder patiënten kunnen worden geholpen. Aldus behoeft vaststelling van de prestatie niet een substantiële wijziging in het inkomen van geriatrische fysiotherapeuten mee te brengen.
5.4 Gezien het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter geen reden om een voorlopige voorziening te treffen op grond waarvan geriatrische fysiotherapeuten per 1 juli 2008 de prestatiebeschrijving geriatrische fysiotherapie kunnen declareren, zoals verzoekers hebben verzocht. Niettemin acht de voorzieningenrechter de belangen van verzoekers zodanig zwaarwegend dat op hun bezwaar met voortvarendheid moet worden beslist, mede in aanmerking genomen de reeds door verweerster gebruikte tijd om te beslissen op het verzoek van KNGF om de prestatiebeschrijving vast te stellen. De voorzieningenrechter treft daarom de voorlopige voorziening dat verweerster uiterlijk op 1 augustus 2008 een besluit neemt op het bezwaar van verzoekers.
Voor een proceskostenvergoeding ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.