ECLI:NL:CBB:2008:BG1619

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/22
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • M.A. van der Ham
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit NIVRA over contributie indeling

In deze zaak heeft appellante, een registeraccountant, beroep ingesteld tegen een besluit van het bestuur van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) dat haar bezwaar tegen de hoogte van de opgelegde contributie voor het boekjaar 2007/2008 ongegrond heeft verklaard. Het besluit volgde op een eerdere brief waarin de contributie was vastgesteld. Appellante had verzuimd om tijdig een wijziging in haar contributiegroep door te geven, wat leidde tot een hogere contributie. De zitting vond plaats op 29 juli 2008, waarbij de gemachtigde van NIVRA aanwezig was, maar appellante zelf niet.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de relevante wetgeving, met name de Wet op de Registeraccountants en de Algemene contributieverordening 2007, in overweging genomen. Het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van een wijziging bij appellante lag. De gegevens die op 1 september 2007 bij NIVRA bekend waren, gaven aan dat appellante als openbaar accountant geregistreerd stond, en de wijziging naar de contributiegroep 'accountants in business' was pas na deze datum doorgegeven.

Het College concludeerde dat het NIVRA terecht de indeling op basis van de beschikbare gegevens had gehandhaafd en dat appellante niet kon profiteren van haar eigen nalatigheid. De stelling van appellante dat NIVRA de mogelijkheid had om van de verordening af te wijken, werd door het College verworpen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 21 oktober 2008.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 08/22 21 oktober 2008
25000 Wet op de Registeraccountants
Uitspraak in de zaak van:
A RA, te B, appellante,
tegen
het bestuur van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, te Amsterdam (hierna: NIVRA), verweerder,
gemachtigde: mr. A.M. Manshande-Nonhof, werkzaam bij NIVRA.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 29 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van appellante gericht tegen de hoogte van de haar bij brief van 11 oktober 2007 voor het boekjaar 2007/2008 opgelegde contributie, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 5 januari 2008, bij het College binnengekomen op 8 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 februari 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 29 juli 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van verweerder is verschenen. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants, zoals deze wet ten tijde hier van belang luidde, kan NIVRA van haar leden jaarlijks bijdragen heffen, waarvan het bedrag voor elk boekjaar afzonderlijk door de ledenvergadering bij verordening wordt vastgesteld. Het bedrag kan voor verschillende categorieën van leden verschillend zijn.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Algemene contributieverordening 2007 stelt het bestuur op 1 september en op 1 maart van elk boekjaar vast tot welke contributiegroep als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een lid behoort. Hierbij is bepalend de laatste door het lid zelf aan het bestuur schriftelijk gedane opgave van zijn beroep of functie of de laatste door het lid zelf elektronisch aangebrachte mutatie in de ledenadministratie.
Ingevolge artikel 5, zesde lid, van de Algemene contributieverordening 2007 is, indien het bestuur blijkt dat een lid een wijziging in zijn beroep of functie die een indeling in een contributiegroep met een hogere contributie meebrengt, niet voor de peildatum 1 september of 1 maart heeft gemeld of aangebracht, dat lid voor het betreffende boekjaar, respectievelijk tweede helft van het boekjaar alsnog het hogere contributiebedrag verschuldigd, tenzij het lid ten genoegen van het bestuur kan aantonen dat het niet of te laat melden of aanbrengen van die wijziging hem niet te verwijten valt.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard omdat zij volgens de op de peildatum 1 september 2007 beschikbare gegevens werkzaam was als openbaar accountant en verweerder pas op 4 september 2007 een contributieverklaring heeft ontvangen waarin appellante heeft aangegeven dat zij per 1 juni 2007 ingedeeld dient te worden in de contributiegroep "accountants in business". Verweerder stelt dat de contributie daarom terecht pas per 1 maart 2008 is aangepast.
2.3 Appellante voert in beroep aan dat zij, gelet op het feit dat haar vorige werkgever gedurende een periode van zeventien jaar steeds de door haar verschuldigde contributie rechtstreeks aan NIVRA heeft betaald, er niet op bedacht was vóór 1 september 2007 een nieuwe contributieverklaring in te dienen.
Bovendien volgt naar haar opvatting uit artikel 5, zesde lid, van de Algemene Contributieverordening 2007 dat verweerder, anders dat hij stelt, wel de mogelijkheid heeft van de verordening af te wijken. Aangezien appellante gedurende het hele contributiejaar 2007/2008 feitelijk in de contributiegroep "accountants in business" viel, stelt zij dat het redelijk zou zijn geweest als verweerder haar de daarbij horende contributie had opgelegd.
2.4 Het College stelt vast dat uit artikel 5 van de Algemene contributieverordening 2007 volgt dat de verantwoordelijkheid voor een tijdige, voor een wijziging van de indeling in een contributiegroep relevante, melding bij appellante berust. Niet in geschil is dat zij op grond van de op 1 september 2007 bij verweerder aanwezige gegevens moest worden ingedeeld in de contributiegroep van openbare accountants. Dat die gegevens achteraf bezien niet meer juist waren, doet daaraan niet af.
Aangezien appellante de wijziging pas na 1 september 2007 heeft doorgegeven, is verweerder voor de periode tot 1 maart 2008 naar het oordeel van het College terecht uitgegaan van de indeling zoals deze op 1 september 2007 was geregistreerd.
Het betoog van appellante dat uit artikel 5, zesde lid, van die verordening moet worden afgeleid dat verweerder ten algemene bevoegd is van het bepaalde in de verordening af te wijken, volgt het College niet. Met dat artikellid lijkt slechts te zijn beoogd te voorkomen dat NIVRA als gevolg van het in het eerste lid van artikel 5 verwoorde uitgangspunt dat de contributie wordt bepaald aan de hand van de laatste door het lid gedane opgave, zou worden benadeeld indien een lid - in strijd met de op hem ingevolge het vierde lid rustende verplichting - de feitelijke overgang naar een contributiegroep met een hogere contributie niet (tijdig) meldt en aldus van zijn eigen nalatigheid zou kunnen profiteren.
Aldus beschouwd ziet artikel 5, zesde lid, van de Algemene contributieverordening 2007 op een wezenlijk andere situatie dan die van appellante.
Dat appellante in dit geval is benadeeld is uitsluitend het gevolg van de voor haar risico komende omstandigheid dat zij de feitelijke overgang naar een contributiegroep met een lagere contributie niet tijdig heeft gemeld.
2.5 Gezien het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2008.
w.g. M.A. van der Ham de griffier in niet in staat deze uitspraak
mede te ondertekenen