2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants, zoals deze wet ten tijde hier van belang luidde, kan NIVRA van haar leden jaarlijks bijdragen heffen, waarvan het bedrag voor elk boekjaar afzonderlijk door de ledenvergadering bij verordening wordt vastgesteld. Het bedrag kan voor verschillende categorieën van leden verschillend zijn.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Algemene contributieverordening 2007 stelt het bestuur op 1 september en op 1 maart van elk boekjaar vast tot welke contributiegroep als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een lid behoort. Hierbij is bepalend de laatste door het lid zelf aan het bestuur schriftelijk gedane opgave van zijn beroep of functie of de laatste door het lid zelf elektronisch aangebrachte mutatie in de ledenadministratie.
Ingevolge artikel 5, zesde lid, van de Algemene contributieverordening 2007 is, indien het bestuur blijkt dat een lid een wijziging in zijn beroep of functie die een indeling in een contributiegroep met een hogere contributie meebrengt, niet voor de peildatum 1 september of 1 maart heeft gemeld of aangebracht, dat lid voor het betreffende boekjaar, respectievelijk tweede helft van het boekjaar alsnog het hogere contributiebedrag verschuldigd, tenzij het lid ten genoegen van het bestuur kan aantonen dat het niet of te laat melden of aanbrengen van die wijziging hem niet te verwijten valt.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard omdat zij volgens de op de peildatum 1 september 2007 beschikbare gegevens werkzaam was als openbaar accountant en verweerder pas op 4 september 2007 een contributieverklaring heeft ontvangen waarin appellante heeft aangegeven dat zij per 1 juni 2007 ingedeeld dient te worden in de contributiegroep "accountants in business". Verweerder stelt dat de contributie daarom terecht pas per 1 maart 2008 is aangepast.
2.3 Appellante voert in beroep aan dat zij, gelet op het feit dat haar vorige werkgever gedurende een periode van zeventien jaar steeds de door haar verschuldigde contributie rechtstreeks aan NIVRA heeft betaald, er niet op bedacht was vóór 1 september 2007 een nieuwe contributieverklaring in te dienen.
Bovendien volgt naar haar opvatting uit artikel 5, zesde lid, van de Algemene Contributieverordening 2007 dat verweerder, anders dat hij stelt, wel de mogelijkheid heeft van de verordening af te wijken. Aangezien appellante gedurende het hele contributiejaar 2007/2008 feitelijk in de contributiegroep "accountants in business" viel, stelt zij dat het redelijk zou zijn geweest als verweerder haar de daarbij horende contributie had opgelegd.
2.4 Het College stelt vast dat uit artikel 5 van de Algemene contributieverordening 2007 volgt dat de verantwoordelijkheid voor een tijdige, voor een wijziging van de indeling in een contributiegroep relevante, melding bij appellante berust. Niet in geschil is dat zij op grond van de op 1 september 2007 bij verweerder aanwezige gegevens moest worden ingedeeld in de contributiegroep van openbare accountants. Dat die gegevens achteraf bezien niet meer juist waren, doet daaraan niet af.
Aangezien appellante de wijziging pas na 1 september 2007 heeft doorgegeven, is verweerder voor de periode tot 1 maart 2008 naar het oordeel van het College terecht uitgegaan van de indeling zoals deze op 1 september 2007 was geregistreerd.
Het betoog van appellante dat uit artikel 5, zesde lid, van die verordening moet worden afgeleid dat verweerder ten algemene bevoegd is van het bepaalde in de verordening af te wijken, volgt het College niet. Met dat artikellid lijkt slechts te zijn beoogd te voorkomen dat NIVRA als gevolg van het in het eerste lid van artikel 5 verwoorde uitgangspunt dat de contributie wordt bepaald aan de hand van de laatste door het lid gedane opgave, zou worden benadeeld indien een lid - in strijd met de op hem ingevolge het vierde lid rustende verplichting - de feitelijke overgang naar een contributiegroep met een hogere contributie niet (tijdig) meldt en aldus van zijn eigen nalatigheid zou kunnen profiteren.
Aldus beschouwd ziet artikel 5, zesde lid, van de Algemene contributieverordening 2007 op een wezenlijk andere situatie dan die van appellante.
Dat appellante in dit geval is benadeeld is uitsluitend het gevolg van de voor haar risico komende omstandigheid dat zij de feitelijke overgang naar een contributiegroep met een lagere contributie niet tijdig heeft gemeld.
2.5 Gezien het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.