ECLI:NL:CBB:2008:BG2147

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/772
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.C. Cusell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing zondagsopenstelling supermarkt C1000 te Amsterdam

In deze zaak hebben verschillende winkeliersverenigingen en een supermarkt (C1000) een geschil over de ontheffing voor zondagsopenstelling van de C1000-vestiging aan het Buikslotermeerplein in Amsterdam. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord heeft op 7 oktober 2008 een ontheffing verleend aan C1000 voor de openstelling op zondagen in de maanden oktober, november en december 2008. De verzoeksters, bestaande uit verschillende winkeliersverenigingen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Ze stellen dat de ontheffing onterecht is verleend, omdat er geen sprake zou zijn van bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard die de zondagsopenstelling rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 22 oktober 2008 en heeft de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoeksters betogen dat de ontheffing leidt tot oneerlijke concurrentie en dat de belangen van de lokale middenstand niet zijn meegewogen. De verweerder, het dagelijks bestuur, stelt dat de ontheffing is verleend in het kader van een breder beleid om zondagsopenstelling in Amsterdam-Noord mogelijk te maken, en dat er voldoende belangstelling is onder de bevolking voor zondagsopenstelling. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de ontheffing niet kan worden aanvaard, omdat de gebeurtenissen waarvoor de ontheffing is verleend niet als bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard kunnen worden aangemerkt. Desondanks heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de C1000-vestiging al sinds oktober 2007 op zondagen geopend is en de verzoeksters hun schade niet voldoende hebben onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken van de verzoeksters onder 2, 3 en 4 niet ontvankelijk verklaard en de verzoeken van verzoeksters onder 1 en 5 afgewezen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 08/772 28 oktober 2008
12500
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
1. Vereniging Winkelcentrum "In de Banne";
2. Winkeliersvereniging Molenwijk;
3. Winkeliersvereniging Waterlandplein;
4. Winkeliersvereniging Zonneplein;
5. Plus Vreeswijk C.V., allen te Amsterdam, verzoeksters,
gemachtigde: mr. T.J. van Vugt, advocaat te Amsterdam,
tegen
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Zwiep en G. Meijer, werkzaam bij verweerder.
Aan welk geding tevens als partij deelneemt:
C1000 Rijper Discount B.V., te Amsterdam (hierna: C1000),
gemachtigde: mr. M.R. Plug, advocaat te Delft.
1. De procedure
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft verweerder aan C1000 ontheffing verleend op grond van artikel 5 van de Verordening Winkeltijden voor het stadsdeel Amsterdam-Noord 1996 (hierna: de Verordening) ten behoeve van de openstelling van de door C1000 geëxploiteerde supermarkt aan het Buikslotermeerplein 52 te Amsterdam op de zondagen in de maanden oktober, november en december 2008, met uitzondering van de reeds aangewezen koopzondagen.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters op 13 oktober 2008 bezwaar gemaakt.
Verzoeksters hebben tevens op 13 oktober 2008 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft dit verzoek op 14 oktober 2008 doorgezonden naar het College.
Verweerder heeft bij faxbericht van 17 oktober 2008 gereageerd op het verzoek.
De voorzieningenrechter van het College heeft het verzoek behandeld ter zitting van 22 oktober 2008. Bij die gelegenheid hebben partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hun standpunten toegelicht. Namens C1000 is eveneens verschenen C. Rijper, directeur van de betrokken vennootschap.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Winkeltijdenwet (hierna: de Wet), voor zover hier van belang, bepaalt:
" Artikel 2
1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:
a. op zondag;
(…)
Artikel 3
1. De gemeenteraad kan voor ten hoogste twaalf door hem aan te wijzen dagen per kalenderjaar vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste of tweede Kerstdag. De beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk.
(…)
Artikel 4
1. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling van de in artikel 2 vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste of tweede Kerstdag, verlenen op grond van plotseling opkomende bijzondere omstandigheden.
2. Zij kunnen in door de gemeenteraad bij verordening aangewezen gevallen ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde verboden ten behoeve van bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard en ten behoeve van het uitstallen van goederen.
(…) "
Het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet, voor zover hier van belang, bepaalt:
" Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
wet: de Winkeltijdenwet; (…)
Artikel 18. (Allerheiligen en Allerzielen)
1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, gelden niet ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of hoofdzakelijk bloemen en planten plegen te worden verkocht, op de dagen waarop Allerheiligen en Allerzielen worden gevierd."
Krachtens de -gemeentelijke- Verordening op de stadsdelen heeft de raad van de gemeente Amsterdam al zijn taken en bevoegdheden, behoudens de bevoegdheden die krachtens artikel 156 van de Gemeentewet niet aan een stadsdeel kunnen worden overgedragen, overgedragen aan de deelraden, en hebben burgemeester en wethouders al hun bevoegdheden overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
De Verordening, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
" Artikel 5
Ontheffing voor afzonderlijke situaties
1. Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van de in artikel 2 van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op zon- en feestdagen, ten behoeve van:
a. bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard; (…)
2. De in het eerste lid genoemde ontheffing kan worden verleend in geval van feestelijkheden, bijeenkomsten, veilingen en beurzen.
3. De in het eerste lid bedoelde ontheffing wordt geweigerd indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur moet worden aangenomen dat de verlening een gevaar zal opleveren voor de openbare orde of veiligheid dan wel het woon- en leefklimaat ter plaatse op ontoelaatbare wijze nadelig zal beïnvloeden. "
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Na het verkrijgen van eerdere ontheffingen heeft C1000 bij brief van 12 september 2008 een verzoek om ontheffing ingediend ten behoeve van de openstelling van de door haar geëxploiteerde supermarkt aan het Buikslotermeerplein 52 te Amsterdam op de volgende zondagen, zulks in verband met de daarbij vermelde gelegenheden:
5 oktober (prijzencircus V&D), 12 oktober (specialiteiten kaasbeurs), 19 oktober (veiling ten behoeve van de voedselbank Amsterdam Noord), 2 november (Allerzielen), 9 november (specialiteiten vleeswarenbeurs), 16 november (internationale dag der verdraagzaamheid), 23 november (sinterklaasfeest) en
7 december 2008 (kerstspecialiteitenbeurs). Hierbij gaat het om zondagen die nog niet waren aangewezen als koopzondagen in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wet.
- Verweerder heeft het verzoek van C1000 opgevat als een verzoek op grond van artikel 5 van de Verordening, de daarbij vermelde gelegenheden aangemerkt als bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard in de vorm van feestelijkheden, en op deze grondslag de in het geding zijnde ontheffing verleend.
- Verzoeksters onder 1 tot en met 4 zijn winkeliersverenigingen van wie de leden bestaan uit ondernemers en ondernemingen die zijn gevestigd in andere winkelcentra in Amsterdam-Noord dan waar de supermarkt van C1000 is gelegen. De afstanden van deze winkelcentra tot aan de vestiging van C1000 variëren van ongeveer anderhalve kilometer tot drie kilometer. Verzoekster onder 5 exploiteert een supermarkt aan de Nageljongenstraat 150 te Amsterdam, gelegen op een afstand van, hemelsbreed gemeten, circa tweeënhalve kilometer van de C1000-vestiging, en over de weg gemeten ruim vier kilometer.
3. Het standpunt van verzoeksters
Verzoeksters menen dat verweerder door voor eerdervermelde zondagen een ontheffing te verlenen voor de opening van de C1000-vestiging, een oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de in de Wet en de Verordening neergelegde ontheffingsbevoegdheid. Er is naar de mening van verzoeksters geen sprake van bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard in de vorm van feestelijkheden, bijeenkomsten, veilingen of beurzen. De feestelijkheden waarvoor de ontheffing is verleend, betreffen geen bijzondere gelegenheden die daadwerkelijk worden gevierd in Amsterdam-Noord.
Het besluit is voorts in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In de aanvraag noch het besluit wordt een toereikende motivering gegeven voor de reden van de betreffende zondagsopenstelling; evenmin heeft een serieuze belangenafweging plaatsgevonden. Voorts had uit een oogpunt van zorgvuldigheid het bestuur van de deelgemeente de middenstand dienen te horen omtrent de aanvraag van C1000.
Verzoeksters zijn gedupeerd door het besluit in verband met de schade die zij ondervinden als gevolg van de oneerlijke concurrentie door de in geding zijnde openstellingen van C1000. Volgens verzoeksters is het voor veel winkeliers niet mogelijk om op zondag open te zijn, bijvoorbeeld uit hoofde van personeelsbezetting, of omdat het gaat om één winkel in een winkelcentrum dat voor het overige gesloten is.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder trekt in twijfel of verzoeksters als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt. Het is verweerder niet duidelijk of het bij verzoeksters onder 1 tot en met 4 gaat om winkeliersverenigingen, of om verenigingen van vastgoedeigenaren. Verzoeksters onder 2 tot en met 4 staan niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
De verschillende winkelcentra waarin verzoeksters zijn gevestigd, zijn gelegen op afstanden van hemelsbreed anderhalf tot drie kilometer van de C1000-vestiging.
Verweerder heeft de ontheffing verleend in het kader van zijn streven om een algehele zondagsopenstelling van winkels in Amsterdam Noord mogelijk te maken.
De overwegingen die hieraan ten grondslag liggen zijn: de belangstelling onder de bevolking voor zondagsopenstelling, de stimulering van het winkelaanbod en de economie in Amsterdam-Noord, en de ontwikkeling van een 24/7-economie. Gelet hierop ziet verweerder ook geen aanleiding op te treden tegen winkels die zonder ontheffing op zondag geopend zijn.
Van een oneigenlijk gebruik van de Wet is volgens verweerder geen sprake. De wetgever heeft de openstelling van winkels op zondag uitdrukkelijk mogelijk gemaakt. Daarbij dient de zondagsopenstelling te worden gezien in het licht van de huidige tijd, waarin de openstelling van winkels op zondag veel meer gebruikelijk en geaccepteerd is dan in de periode waarin de Wet werd aangenomen.
Verweerder heeft de bij het bestreden besluit aan de orde zijnde belangen afgewogen, waarbij hij heeft betrokken dat het ook andere winkeliers vrijstaat ontheffing aan te vragen.
Ten slotte heeft verweerder naar voren gebracht dat verzoeksters de door hen gestelde schade niet hebben onderbouwd.
5. Het standpunt van C1000
Ter zitting heeft C1000 betoogd dat verzoeksters onder 1 tot en met 4 slechts de individuele belangen van hun leden behartigen en dat geen sprake is van een collectief, bovenindividueel belang. Voor zover al sprake zou zijn van een collectief belang, is dit belang niet rechtstreeks bij het besluit betrokken, omdat de bij verzoeksters aangesloten winkeliers zich op een andere markt bewegen dan C1000. De supermarkt van verzoekster onder 5 is gelegen op een afstand van, over de weg gemeten, ruim 4 kilometer van de C1000-vestiging. Binnen gelijke afstand van de C1000-vestiging bevinden zich winkels in de binnenstad die op iedere zondag geopend zijn, zodat degenen die op zondag niet bij de C1000-vestiging terecht kunnen daar hun boodschappen kunnen doen.
De ontheffingsbevoegdheid van artikel 5 van de Verordening betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij verweerder beschikt over een grote mate van beleidsvrijheid. In het derde lid van dit artikel zijn gevaar voor de openbare orde of veiligheid dan wel ontoelaatbare negatieve beïnvloeding van het woon- en leefklimaat als enige weigeringsgronden geformuleerd. Deze weigeringsgronden doen zich hier niet voor.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto artikel 8:81, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel.
6.2 Allereerst is aan de orde de beantwoording van de vraag of verzoeksters als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:2 Awb. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
6.2.1 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstelling en blijkens hun feitelijke handelingen in het bijzonder behartigen.
6.2.2 Blijkens artikel 2 van haar statuten stelt verzoekster onder 1 zich ten doel "het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de in het winkelcentrum "In de Banne" te Amsterdam gevestigde ondernemingen". Blijkens artikel 4 van de statuten tracht de vereniging dit doel te bereiken door onder meer (-) het bevorderen van samenwerking, contact en beraad tussen de leden onderling, (-) het voeren van propaganda, zoals gecoördineerde reclamecampagnes, (-) het onderhouden van contacten met daarvoor in aanmerking komende overheids- en particuliere instanties, en (-) het zoveel mogelijk bevorderen van een goede sociale en maatschappelijke groei van de wijk.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het door verzoekster onder 1 gestelde belang van het tegengaan van oneerlijke concurrentie aan te merken als een collectief, aan haar statutaire doelstelling ontleend belang. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, daarbij mede in aanmerking genomen de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals deze blijkt uit de uitspraken van 26 juni 2002 (JB 2002, 229) en 6 november 2002 (JB 2003, 9), is voorshands voldoende aannemelijk te achten dat het bestreden besluit van zodanige invloed is op het detailhandelsklimaat in winkelcentrum "In de Banne", dat een rechtstreeks belang kan worden aangenomen. Derhalve is deze verzoekster aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb.
6.2.3 Bij verzoeksters onder 2 tot en met 4 zou het, aldus hun gemachtigde, gaan om informele verenigingen. Desgevraagd heeft deze gemachtigde te kennen gegeven in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure geen nadere informatie te kunnen verschaffen over de doelstelling en feitelijke werkzaamheden van verzoeksters onder 2 tot en met 4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onder deze omstandigheden het thans voorliggende verzoek om voorlopige voorziening van deze verzoeksters niet kan worden ontvangen.
6.2.4 Verzoekster onder 5 exploiteert een supermarkt in Amsterdam-Noord op een afstand van, hemelsbreed gemeten, circa 2,5 kilometer tot de C-1000 vestiging. Vooralsnog is voldoende aannemelijk te achten dat verzoekster onder 5 gezien haar bedrijfsuitoefening een concreet en individueel belang heeft dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. In verband hiermede kan deze verzoekster worden aangemerkt als belanghebbende in eerdervermelde betekenis.
6.3 De voorzieningenrechter komt thans toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van verzoekster onder 1 en verzoekster onder 5.
In dit verband is de vraag aan de orde of verweerder met de verlening van de in het geding zijnde ontheffing op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 5 van de Verordening.
6.3.1 Verweerder stelt zich – zoals eerder vermeld – op het standpunt dat de gelegenheden in verband waarmede de ontheffing is verleend, zijn aan te merken als bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard in de vorm van feestelijkheden. Aan het verlenen van de in geding zijnde ontheffing ligt mede ten grondslag het streven van verweerder om op grond van economische overwegingen en de belangstelling bij de bewoners van Amsterdam-Noord voor koopzondagen, detailhandelsvestigingen de mogelijkheid te bieden iedere zondag geopend te zijn.
6.3.2 De voorzieningenrechter deelt evenomschreven opvatting van verweerder niet en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet als hoofdregel geldt dat het verboden is om op zondag een winkel voor het publiek geopend te hebben. De verlening van een ontheffing als in dit geval aan de orde, betreft een uitzondering op die hoofdregel.
Blijkens de Memorie van Toelichting behorende bij de Wet is met het oog op de bijzondere plaats die de zondag in de maatschappij inneemt, bewust een beperking aangebracht op de vrijheid van ondernemers om individueel te bepalen op welke tijden de winkel open is.
De bevoegdheid om vrijstellingen te verlenen van het verbod op zondagsopening is bij de gemeentelijke overheid neergelegd, zodat op lokaal niveau een weging kan worden gemaakt tussen de diverse belangen die bij de uitoefening van die bevoegdheid zijn betrokken (Kamerstukken II 1994 1995, 24 226, nr. 3, p. 16).
De ontheffingsmogelijkheid neergelegd in artikel 4, tweede lid, van de Wet, is blijkens de wetsgeschiedenis in het leven geroepen als instrument voor de gemeentelijke overheid om maatwerk te leveren in individuele situaties, die minder in aanmerking komen om in algemene regels te worden opgenomen (Kamerstukken II 1994 1995, 24 226, nr. 3, p. 18).
Voor het stadsdeel Amsterdan-Noord is deze ontheffingsmogelijkheid nader geregeld in artikel 5 van de Verordening, waarin bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard in het tweede lid zijn gespecificeerd als: feestelijkheden, bijeenkomsten, veilingen en beurzen.
6.3.3 Ofschoon, wat betreft het aanwezig achten van een bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard in de hiervoor weergegeven betekenis, aan het betrokken bestuursorgaan een ruime vrijheid van interpretatie moet worden gelaten – het gaat om het hanteren van een tamelijk vage norm door een gemeentelijk bestuursorgaan, waarbij plaatselijke omstandigheden aan de orde (kunnen) zijn – vindt deze vrijheid haar begrenzing in hetgeen onder de gegeven omstandigheden redelijk is te achten. Indien in redelijkheid kan worden gesproken van een bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard, komt de discretionaire bevoegdheid inzake het verlenen van ontheffing aan de orde. In dat verband moet worden gelet op de belangen van de openbare orde en veiligheid en van het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan bij het hanteren van het begrip "bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard" als grond voor het verlenen van ontheffing in verband met een feestelijkheid, als richtsnoer in aanmerking worden genomen, dat een verband moet kunnen worden aangewezen met een gebeurtenis dan wel met het beleven of uiten van opvattingen of gevoelens, waaraan blijkens een breed gedragen mening van de bevolking of een bevolkingsgroep op landelijk dan wel op lokaal niveau, een feestelijke, gedenkwaardige betekenis moet worden gehecht.
De voorzieningenrechter is gelet op het hiervoor geschetste beoordelingskader, alsmede in aanmerking genomen de zich in dit geval voordoende feiten en omstandigheden, van oordeel dat de litigieuze, ter zake van bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard in de vorm van feestelijkheden verleende ontheffing, rechtens niet kan worden aanvaard in verband met de onjuiste uitleg die verweerder in dit verband heeft gegeven aan het begrippenpaar "bijzondere gelegenheid - feestelijkheid". In dit verband zal achtereenvolgens worden ingegaan op de komende koopzondagen waarvoor de onderhavige ontheffing geldt.
6.3.4 Wat de ontheffing voor Allerzielen betreft, moet in aanmerking worden genomen dat in het Vrijstellingsbesluit Winkeltijdenwet is voorzien in een beperkte zondagsopenstelling ten behoeve van deze gedenkdag met het oog op het kopen van bloemen en planten.
Niet valt in te zien om welke reden een supermarkt vanwege deze dag, die vanuit de geloofsbeleving als een gedenkdag geldt, geopend zou dienen te zijn, als de dag valt op een zondag.
Desgevraagd is van de zijde van verweerder en C1000 ter zitting verklaard dat de specialiteiten vleeswarenbeurs (9 november 2008), het sinterklaasfeest (23 november
2008), en de kerstpecialiteitenbeurs (7 december 2008), activiteiten betreffen die alleen van C1000 uitgaan en beperkt zijn tot deze supermarkt. Met betrekking tot het sinterklaasfeest kan nog worden opgemerkt dat, naar verzoeksters onweersproken hebben gesteld, de viering daarvan in de winkelcentra in Amsterdam-Noord plaatsvindt op een zaterdag waarvan de datum in onderling overleg door de gezamenlijke winkeliers wordt bepaald.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan onder deze omstandigheden met betrekking tot evengenoemde gebeurtenissen niet in redelijkheid worden gesproken van bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard in de vorm van feestelijkheden, in de hierboven weergegeven betekenis.
Ten aanzien van de internationale dag der verdraagzaamheid (16 november 2008) heeft verweerder ter zitting aangevoerd dat deze dag in Amsterdam weliswaar niet wordt gevierd, maar dat deze dag, gelet op de bevolkingssamenstelling in Amsterdam-Noord, wel heel belangrijk is.
De voorzieningenrechter acht het ondanks deze toelichting onvoldoende aannemelijk dat de internationale dag der verdraagzaamheid zo diep is geworteld in het maatschappelijk leven in Amsterdam-Noord, dat die gebeurtenis als een bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard kan worden aangemerkt, die openstelling van een supermarkt op genoemde zondag rechtvaardigt.
Met betrekking tot de hiervoor omschreven gebeurtenissen in verband waarmede onder de noemer van feestelijkheden ontheffing is verleend, merkt de voorzieningenrechter nog op, dat deze gebeurtenissen evenmin in redelijkheid zijn aan te merken als bijeenkomsten, veilingen of beurzen, als vermeld in artikel 5, tweede lid, van de Verordening.
6.3.5 De voorzieningenrechter overweegt naar aanleiding van het voorafgaande dat met het oog op de verkrijging van de onderhavige ontheffing kennelijk naarstig is gezocht naar gebeurtenissen en herdenkingen in een poging een titel te vinden voor ontheffing.
Ter verkrijging van eerdere ontheffingen, die reeds vanaf oktober 2007 zijn verleend, zijn gebeurtenissen opgevoerd, zoals de Amerikaanse "Doe vriendelijk dag", het Thais en Boeddhistisch Nieuwjaar, de Chinese dag van het kind, de Tsjechische Johannes Husdag,
de Servische en de Maleisische nationale feestdagen, en de Braziliaanse onafhankelijkheidsdag. Deze gebeurtenissen zijn door verweerder bij bedoelde eerdere ontheffingsverleningen aangemerkt als bijzondere gelegenheden van tijdelijk aard.
Het gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook hier om feest- en gedenkdagen waarvan gezien vooromschreven toetsingskader, niet in redelijkheid kan worden gesteld dat zij bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard betreffen.
Verweerder heeft door verlening van de onderhavige ontheffing de uitzondering tot hoofdregel verheven. In de benadering van verweerder wordt het verbod tot zondagsopenstelling zoals vervat in artikel 2, eerste lid, van de Wet in feite illusoir gemaakt. Dit is in strijd met het in de Wet neergelegde beoordelingskader. Dat verweerder meent dat dit beoordelingskader niet meer actueel is, doet voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet niet ter zake. Daarbij behoort te worden uitgegaan van de thans geldende voorschriften.
6.3.6 Ofschoon naar het oordeel van de voorzieningenrechter het bestreden besluit de rechtmatigheidstoets niet kan doorstaan, ziet hij onder de gegeven omstandigheden geen grond voor het oordeel dat verzoeksters onder 1 en verzoekster onder 5 een zodanig spoedeisend belang hebben, dat de noodzaak bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening die inhoudt dat geen gebruik kan worden gemaakt van de in geding zijnde ontheffing voor bovenvermelde komende koopzondagen.
De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de C1000-vestiging al sinds oktober 2007 op alle zondagen is geopend op basis van eerder verleende, vergelijkbare ontheffingen, en dat genoemde verzoeksters eerst op 13 oktober 2008 tegen een dergelijke ontheffing bezwaar hebben gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend. Weliswaar is van de zijde van deze verzoeksters gesteld dat zij schade ondervinden van oneerlijke concurrentie, doch deze stelling is met geen enkel financieel gegeven onderbouwd.
Niet uit het oog mag worden verloren het belang dat C1000 heeft bij voortzetting van de zondagsopenstelling waarvoor zij ontheffing heeft verkregen. Desgevraagd heeft C1000 ter zitting aangegeven dat zij ten behoeve van de zondagsopening wekelijks voor zeven tot acht ft equivalent aan extra personeel inzet, bestaande uit zowel oproepkrachten, als vaste krachten. In verband hiermede zal C1000 bij een eventuele toewijzing van het verzoek onverwijld ingrijpende maatregelen moeten treffen om haar bedrijfsvoering aan te passen.
Gelet op alle in aanmerking te nemen belangen ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding de vijf koopzondagen die nog resteren op grond van de in geding zijnde ontheffing, door middel van een voorlopige voorziening te blokkeren. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
6.4 Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoeksters onder 2, onder 3 en onder 4 niet ontvankelijk;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoeksters onder 1 en onder 5 af.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in
het openbaar op 28 oktober 2008.
w.g. H.C. Cusell w.g. O.C. Bos