5. De beoordeling van het geschil
5.1 Bij de uitspraak van 16 november 2006 met betrekking tot de beroepen van H is het in zaak AWB 05/725 ingestelde beroepschrift, dat was gericht tegen verweerders afwijzing van 17 augustus 2005 om tot beëindiging van de registratie van H over te gaan, naar verweerder ter behandeling als bezwaarschrift doorgezonden.
Gebleken is dat verweerder nog niet op dit bezwaar heeft beslist, terwijl gesteld noch gebleken is dat de beslistermijn op grond van het bepaalde in artikel 7:10, derde en vierde lid, van de Awb - met instemming van H - is uitgesteld. Derhalve staat vast dat verweerder niet binnen de in artikel 7:10 Awb gestelde termijn en dus niet tijdig op het (ter afdoening als) bezwaar (doorgezonden beroepschrift) heeft beslist, zodat het beroep van H, voorzover daartegen met toepassing van artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb gericht, gegrond is.
Het College zal verweerder opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak op voornoemd bezwaarschrift van H te beslissen.
5.2 Bij de uitspraak van 16 november 2006 in de zaak van A is de beslissing op bezwaar van 8 maart 2005 vernietigd en is verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar van A tegen de nota van 5 november 2004 betreffende het jaar 2003 te beslissen.
Op 20 december 2006 heeft verweerder een nieuwe nota aan A toegezonden. Blijkens de door de gemachtigde van appellanten bij brief van 25 september 2007 overgelegde stukken, heeft verweerder ten aanzien van A tevens een (ongedateerde) creditnota opgemaakt voor - wat het jaar 2003 betreft - een bedrag ad € 752,87, zijnde het verschil tussen de oorspronkelijke nota en de nieuwe nota.
Het College merkt de nieuwe nota van 20 december 2006 aan als een beslissing op bezwaar. De nieuwe nota is immers tot stand gekomen na een nieuwe inhoudelijke beoordeling door verweerder, waarbij verweerder stelt ingevolge de uitspraak van 16 november 2006 de heffingsgrondslag te hebben geraamd op een bedrag dat de werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk benadert. Uit de door verweerder opgemaakte creditnota leidt het College af dat verweerder de oorspronkelijke nota van 5 november 2004 en daarop gebaseerde incassomaatregelen niet langer handhaaft.
De beslissing op bezwaar van 20 december 2006 betreffende de aan A met betrekking tot 'handel' over 2003 opgelegde, gewijzigde, heffing berust, in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 Awb, niet op een deugdelijke, bij de bekendmaking daarvan vermelde motivering. Voorts stelt het College vast dat de gemachtigde van A verweerder reeds bij brief van 7 december 2006 heeft verzocht A in de gelegenheid te stellen (alsnog) aangifte te doen met betrekking tot het in geding zijnde heffingsjaar, terwijl daarvan voorafgaand aan de herziene nota van 20 december 2006 geen sprake is geweest, zodat die nota evenmin tot stand is gekomen met in achtneming van het bepaalde in artikel 3:2 Awb.
Het beroep van A is derhalve gegrond en de beslissing van 20 december 2006 dient te worden vernietigd. Het College zal verweerder opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift van A te beslissen, waarbij de beslissing inzake de heffing over 2003 alsnog met een zorgvuldige voorbereiding en met een deugdelijke en voor A (en diens gemachtigde) kenbare motivering genomen dient te worden.
5.3 Bij de uitspraak van 16 november 2006 op de beroepen van H in de zaken AWB 06/101 tot en met 06/104 zijn de beslissingen op bezwaar van 28 december 2005 vernietigd en is verweerder opgedragen opnieuw op de bezwaren van H tegen de nota’s van 27 mei 2005 betreffende de jaren 2000, 2002, 2003 en 2004 te beslissen.
Deze nota’s betreffen heffingen in verband met areaal. Op 20 december 2006 heeft verweerder H nieuwe nota’s betreffende areaal toegezonden. Verweerder heeft voorts op 24 januari 2007 nieuwe nota’s betreffende teelt aan H toegezonden.
Het College merkt de nieuwe nota’s van 20 december 2006 aan als nieuwe beslissingen op de bezwaren van H. Deze nota’s zijn immers blijkens de brief van verweerder van 23 augustus 2007 tot stand gekomen na een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de zaak, naar aanleiding van de uitspraak van 16 november 2006, waarbij verweerder zich, naar hij stelt evenals in de vernietigde beslissingen op bezwaar, heeft gebaseerd op gegevens ontleend aan een artikel in het tijdschrift Fruitteelt van 12 september 2003.
Het College stelt vast dat noch uit de bij de uitspraak van het College van 16 november 2006 vernietigde besluiten, noch uit de nieuwe nota’s van 20 december 2006 blijkt op welke door verweerder veronderstelde gegevens de aan H met betrekking tot diens areaal opgelegde heffingen zijn gebaseerd. Voorts stelt het College vast dat de gemachtigde van H verweerder reeds bij brief van 7 december 2006 heeft verzocht H in de gelegenheid te stellen (alsnog) aangifte te doen met betrekking tot de in geding zijnde heffingsjaren, terwijl daarvan voorafgaand aan de herziene nota’s van 20 december 2006 geen sprake is geweest.
De conclusie van het vorenstaande is dat de beslissingen op bezwaar met betrekking tot H van 20 december 2006, in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 Awb, niet berusten op een zorgvuldige voorbereiding en op een deugdelijke, bij de bekendmaking daarvan vermelde motivering. Het beroep van H is derhalve ook in zoverre gegrond. Het College zal verweerder opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op de bezwaarschriften van H met betrekking tot de areaalheffing over de jaren 2000, 2002, 2003 en 2004 te beslissen, waarbij die beslissing(en) alsnog zorgvuldig moeten worden voorbereid en voorts deugdelijk en voor H (en diens gemachtigde) kenbaar gemotiveerd dient (dienen) te worden.
5.4 Voorzover verweerder ervan is uitgegaan dat hij op grond van de uitspraak van 16 november 2006 op de beroepen van H tevens gehouden was een nieuwe beslissing te nemen met betrekking tot de aan H bij nota’s van 19 augustus 2004 en 29 juni 2005 inzake teelt opgelegde heffingen, berust dit op een onjuiste lezing van die uitspraak.
De bij die uitspraak vernietigde beslissingen op bezwaar in de zaken 06/101 t/m 104 zagen immers op de bij de nota’s met nrs. 604591, 604592, 604593 en 604594 aan H opgelegde heffingen; dit betreffen de nota’s 'areaal' van 27 mei 2005.
Geheel ten overvloede wijst het College er op dat verweerder ter zitting heeft erkend dat ook de door hem op 24 januari 2007 aan H toegezonden nieuwe nota’s betreffende 'teelt' over de jaren 2000, 2002, 2003 en 2004, niet berusten op een deugdelijke motivering en heeft verklaard dat ook in dat verband nieuwe beslissingen op bezwaar zullen worden genomen.
Voorts gaat het College ervan uit dat verweerder met betrekking tot appellanten, in afwachting van de totstandkoming van - nieuwe - beslissingen op hun bezwaren, niet tot het treffen of effectueren van incassomaatregelen overgaat.
5.5 Het College acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden in verband met het feit dat het samenhangende zaken betreft op de voet van artikel 3 juncto artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en gewichtsfactor 1).
5.6 De gemachtigde van appellanten heeft ter zitting verklaard dat verweerder het door hen voor de onderhavige procedures betaalde griffierecht reeds heeft vergoed, zodat daaromtrent geen beslissing meer hoeft te worden genomen.