3. De bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder – samengevat weergegeven – de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe het volgende overwogen.
De voorwaarden van artikel 2, eerste lid en artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels zijn cumulatieve voorwaarden en geen alternatieve. De stelling van appellanten dat artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels geen beletsel vormt voor toekenning van een kostenvergoeding aangezien appellanten zouden hebben kunnen voldoen aan artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels, is derhalve onjuist. Uit artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels volgt, dat de benodigde vergunningen moeten zijn aangevraagd vóór 18 augustus 2006. Indien appellanten de vergunningen eind augustus 2006 hadden aangevraagd, zouden zij niet in aanmerking komen voor een kostenvergoeding.
De vraag in hoeverre de algemene kosten van de aanvragen kunnen worden toegerekend aan een aanvraag waarin een kostenvergoeding wordt toegekend, zal door verweerder worden beantwoord in het geval een dergelijke toekenning plaatsvindt.
Met betrekking tot de projecten in Almelo en Delden heeft verweerder het volgende overwogen. Appellanten hebben niet voldaan aan artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregels, nu de bouwvergunning ten behoeve van deze projecten op 30 maart 2007 nog niet was aangevraagd. Blijkens het Besluit moet een aanvraag om een bouwvergunning schriftelijk door middel van een daartoe bestemd formulier worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het bouwwerk gelegen zal zijn. Appellanten, die stellen dat zij vóór 18 augustus 2006 de bouwvergunning mondeling hebben aangevraagd, hebben niet een dergelijk formulier ingevuld om een bouwvergunning aan te vragen. De door appellanten veronderstelde bedoeling om soepel met de aanvragen in het kader van de Beleidsregels om te gaan, is niet gebaseerd op de tekst van de Beleidsregels en kan niet leiden tot terzijdestelling van de Beleidsregels. Voor het overige zijn belangen gesteld noch gebleken die aanleiding geven tot het afwijken van het in de Beleidsregels gestelde beleid.
Met betrekking tot het project op de locatie Olst heeft verweerder het volgende overwogen. Appellanten voldoen niet aan artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Beleidsregels. Zij hebben op 24 juli 2006 een bouwvergunning eerste fase aangevraagd. Blijkens informatie van de gemeente Olst-Wijhe is het onwaarschijnlijk dat de bouwvergunning tweede fase vóór 31 december 2006 had kunnen worden verleend.
Het besluit om de MEP-subsidie op nul te stellen past binnen de bevoegdheid van verweerder op grond van de Elektriciteitswet 1998. Het is daarmee rechtmatig en redelijk, zodat er geen reden is om de nadelige gevolgen van het besluit van 18 augustus 2006 op grond van de artikelen 3:4 juncto 3:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te vergoeden. De stelling ten slotte dat zich tussen artikel 2, eerste lid, en artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregels een grijs gebied bevindt, is onjuist, omdat het bepaalde in het tweede lid slechts een uitzondering is op het bepaalde in het eerste lid.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
Appellanten waren bezig met de voorbereiding van diverse projecten. De kosten daarvan worden voorlopig begroot op
€ 750.000,-. Het is onredelijk dat deze kosten voor rekening van appellanten blijven. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, Awb mogen de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Op grond van artikel 3:1 Awb is het bepaalde in artikel 3:4 Awb ook van toepassing op het besluit van verweerder om de MEP-subsidie per 18 augustus 2006 op nihil te stellen. De Beleidsregels strekken ertoe om onevenredig nadelige gevolgen weg te nemen. Een abrupte afschaffing van een financiële regeling heeft als nadeel dat belanghebbenden die in een redelijke verwachting van subsidie een aanvraag voorbereiden, kosten maken. Redelijk zou zijn dat de afschaffing ruim tevoren bekend wordt gemaakt, zodat situaties waarin kosten zijn gemaakt ter voorbereiding van een niet te verkrijgen subsidie, niet kunnen ontstaan. Om begrijpelijke redenen lijkt dit echter niet anders te kunnen. In een dergelijk geval volgt uit artikel 3:4, tweede lid, Awb de verplichting om de belanghebbenden die daarvan de nadelige gevolgen ondervinden, schadeloos te stellen. De Beleidsregels zijn slechts een uitwerking van de algemene wettelijke regeling als bedoeld in artikel 3:4 Awb. Er kan geen beroep op de Beleidsregels worden gedaan indien dit strijdigheid met de algemene regeling tot gevolg heeft. Zij zien ten onrechte niet op de 'grijze gevallen' tussen artikel 2, eerste lid en artikel 2, tweede lid. De Beleidsregels geven criteria voor imperatieve toekenning en imperatieve afwijzing, maar ten onrechte niet voor andere gevallen. Dergelijke andere gevallen kunnen om die reden niet aan de hand van de Beleidsregels worden beslist.
De regeling rond de MEP en de afschaffing daarvan dienen slechts de belangen van het subsidieverstrekkende orgaan; in dat geval past het niet dat de Beleidsregels zo beperkt zijn opgesteld c.q. worden uitgelegd dat de gedupeerden met de schade blijven zitten.
Met betrekking tot de projecten in Almelo en Delden hebben appellanten aangevoerd dat de vraag of de afwijzing van de aanvraag kan worden gebaseerd op de omstandigheid dat voor dit project geen bouwvergunning is aangevraagd. Van belang is dat deze projecten deel uitmaken van een serie van diverse projecten ook in Apeldoorn, Olst en Deventer en er een pilot-aanvraag bouwvergunning eerste fase is ingediend voor het project Apeldoorn. De voorbereidingskosten voor bouwaanvraag Apeldoorn kunnen voor een deel drukken op voorbereiding van andere projecten. Een redelijke uitleg van artikel 2, eerste lid, onder b van de Beleidsregels houdt in dat de aanvraag van een bouwvergunning voor een bepaald project moet worden gelijkgesteld met een aanvraag van een bouwvergunning in een andere gemeente. Hiervoor pleit artikel 3, eerste lid, nu de indiening van de pilot-aanvraag juist is ingegeven door kostenbesparing. De afwijzing is gemotiveerd met de stelling dat op 30 maart 2007 nog geen bouwvergunning was ontvangen. Het criterium is evenwel of een bouwvergunning had kunnen worden ontvangen. Na de intrekking van de MEP-subsidieregeling is de druk van het proces van vergunningverlening gehaald. Indien dit niet was gebeurd, dan zouden appellanten tijdig de beschikking hebben gehad over een bouwtitel.
Met betrekking tot het project in de gemeente Olst-Wijhe hebben appellanten aangevoerd, dat op 24 juli 2006 een bouwvergunning eerste fase is aangevraagd. De vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO ten behoeve van de bouwvergunning had gelet op het bepaalde in artikel 19a WRO op zijn laatst binnen 20 weken, derhalve vóór 31 december 2006, maar waarschijnlijk eerder, kunnen worden verleend. Als het erom gespannen had, was ook eerdere afdoening mogelijk geweest. Het ging per slot van rekening niet om een vrijstelling op belangrijke planologische aspecten. Bovendien zou geen bestemmingsplanwijziging nodig zijn geweest als was gekozen voor een locatie op een bedrijfsterrein in plaats van op een stuk grond dat nu een woonbestemming heeft.