4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, mede onder verwijzing naar het bezwaarschrift, het volgende aangevoerd. De ontheffing is op oneigenlijke gronden verleend. Het jaarlijkse evenement "Stepafette" kan niet worden aangemerkt als een bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard, nu er geen sprake was van een feestelijkheid met een cultureel of sociaal doel. Het gegeven dat later is gebleken dat er verscheidene andere festiviteiten waren in het centrum van Breda kan niet gelden als motivering voor het bestreden besluit, daar dit niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegen. Gelet op de korte termijn waarop de koopzondag is aangevraagd en vergund kon appellante de winkel op zondag 24 september 2006 niet openen, waardoor hij schade heeft geleden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 De Wet voorziet in een limitatieve regeling bij en krachtens de Wet van de gevallen waarin, en de voorwaarden waaronder, de gemeenteraad, dan wel burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling, dan wel ontheffing te verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Wet neergelegde verboden.
De vrijstelling van artikel 3, eerste lid, van de Wet geldt voor een deelgebied, is in haar werking niet beperkt tot individuele ondernemers en differentieert binnen het gebied niet naar ondernemer.
De ontheffingsmogelijkheid van artikel 4, tweede lid, van de Wet is daartegenover blijkens de wetsgeschiedenis in het leven geroepen als instrument voor de gemeentelijke overheid om maatwerk te leveren in individuele situaties, die minder in aanmerking komen om in algemene regels te worden opgenomen.
Het College verwijst naar de uitspraken van het College van 14 februari 2008 (AWB 07/61, www.rechtspraak.nl, LJN BC4608) en van de voorzieningenrechter van het College van
28 oktober 2008 (AWB 08/772, www.rechtspraak.nl, LJN: BG2147).
In de door appellante aangehaalde uitspraak van de president van het College van
7 september 2001 is uitgesproken, dat een gemeentelijke winkeltijdenverordening er niet toe kan leiden dat in enig deel van de gemeente meer dan twaalf koopzondagen per jaar zouden worden aangewezen.
5.2 Het bestreden besluit betreft een ontheffing, waarbij - blijkens de ter zitting daarop verstrekte toelichting - beoogd is aan de ondernemers in de binnenstad voor zondag
24 september 2006 toestemming te verlenen om de winkels in de historische binnenstad van Breda op die dag geopend te houden.
De groep van winkeliers waarvoor deze ontheffing zou gelden of het gebied waarvoor deze ontheffing zou gelden wordt in het besluit niet nader gespecificeerd. Beoogd is derhalve een algemene buitenwerkingstelling van het verbod om de winkels op zondag geopend te houden.
Daarmee onderscheidt deze ontheffing zich in niets van de vrijstelling, zoals die in de verschillende delen van gemeente, waaronder ook het centrum, voor twaalf andere zon- en feestdagen in 2006 op grond van artikel 5 zijn verleend.
Het College stelt vast dat verweerders, voorzover hier van belang, aldus in strijd met het bepaalde in artikel 3, eerste lid van de Wet, na volledig gebruik gemaakt te hebben van de bevoegdheid om twaalf koopzondagen aan te wijzen, nog een zondag hebben aangewezen waarop de in artikel 2 van de Wet vervatte verboden niet gelden.
Verweerders waren derhalve niet bevoegd om de gevraagde ontheffing te verlenen.
5.3 Gelet hierop behoeven de overige opvattingen en argumenten van appellante geen bespreking meer.
5.4 Het beroep is gegrond is en het bestreden besluit dient wegens strijd met de Wet te worden vernietigd. Gelet op het feit, dat nog maar één beslissing mogelijk is, zal het College, zelf voorziend, het primaire besluit herroepen.
5.5 Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,-- op basis van twee punten voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting, tegen een waarde van € 322,-- per punt.