ECLI:NL:CBB:2009:BH2671

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/409
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • F. Stuurop
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake GLB-inkomenssteun en toeslagrechten

In deze zaak hebben de gebroeders A en B, appellanten, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de vaststelling van hun toeslagrechten op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het beroep is ingediend op 5 juni 2007, naar aanleiding van een besluit van verweerder van 25 april 2007, waarin het bezwaar van appellanten tegen een eerder besluit van 3 november 2006 werd afgewezen. Dit eerdere besluit betrof de vaststelling van de toeslagrechten van appellanten, waarbij verweerder geen rekening had gehouden met het suikerquotum van maatschap D, waar appellanten aanspraak op maakten.

De procedure omvatte verschillende correspondenties tussen appellanten en verweerder, waarbij appellanten aanvullende informatie hebben verstrekt en verweerder opmerkingen heeft gemaakt. De zitting vond plaats op 30 juli 2008, waarbij appellanten niet verschenen. De kern van het geschil draait om de vraag of verweerder het suikerquotum van maatschap D had moeten meenemen in de berekening van de toeslagrechten. Appellanten stelden dat zij recht hadden op compensatie voor de verlaging van de suikerprijs, maar verweerder oordeelde dat het suikerquotum niet op naam van appellanten stond op de relevante peildatum van 1 januari 2006.

Het College heeft vastgesteld dat de overdracht van het suikerquotum pas na de relevante datum had plaatsgevonden en dat verweerder op goede gronden heeft besloten het suikerquotum buiten beschouwing te laten. De conclusie was dat het beroep ongegrond werd verklaard, omdat appellanten niet konden aantonen dat zij op de peildatum recht hadden op de geclaimde toeslagrechten. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Stuurop, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 26 januari 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/409 26 januari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Gebr. A en B, te C, appellanten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 4 juni 2007, bij het College binnengekomen op 5 juni 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 april 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen een besluit van 3 november 2006, waarbij verweerder de toeslagrechten van appellanten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft vastgesteld.
Bij brief van 28 augustus 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij griffiersbrief van 17 april 2008 heeft het College appellanten verzocht aanvullende informatie te verstrekken. Bij brief van 21 april 2008 hebben appellanten hierop gereageerd.
Verweerder heeft bij brief van 9 mei 2008 opmerkingen gemaakt bij de door appellanten verstrekte nadere gegevens.
Bij brief van 14 juli 2008 hebben appellanten meegedeeld bij de behandeling van hun beroep ter zitting niet te zullen verschijnen.
Op 30 juli 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Appellanten zijn, zoals aangekondigd, ter zitting niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover hier van belang:
“Artikel 33
Subsidiabiliteit
1. De landbouwers kunnen gebruik maken van de bedrijfstoeslagregeling indien:
a) zij op grond van ten minste één van de in bijlage VI bedoelde steunregelingen een betaling hebben ontvangen in de in artikel 38 vastgestelde referentieperiode (…) of, in het geval van suikerbieten, suikerriet en cichorei, zij marktsteun hebben gekregen in de in bijlage VII, punt K, bedoelde representatieve periode.
(…)
Artikel 37
Berekening van het referentiebedrag
1. Het referentiebedrag is het gemiddelde over drie jaar van het totaalbedrag aan toeslagen dat aan een landbouwer voor elk kalenderjaar van de in artikel 38 vastgestelde referentieperiode is verleend op grond van de in bijlage VI genoemde steunregelingen, berekend en aangepast overeenkomstig bijlage VII.
(…)
Voor suikerbieten, suikerriet en cichorei die voor de productie van suiker of inulinestroop worden gebruikt, wordt het referentiebedrag berekend en aangepast overeenkomstig bijlage VII, punt K.
2. (…)
Bijlage VII, Punt K. Suikerbieten, suikerriet en cichorei
1. De lidstaten stellen het in het referentiebedrag van elke landbouwer op te nemen bedrag vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals:
— de hoeveelheden suikerbiet, suikerriet of cichorei die vallen onder overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1260/2001gesloten leveringscontracten;
(…)”
De Regeling, zoals gewijzigd ingaande 14 mei 2006 luidt:
“Artikel 12a
1. Het referentiebedrag, zoals dat overeenkomstig artikel 37, eerste lid, derde alinea, van verordening 1782/2003 met betrekking tot suiker wordt berekend of aangepast voor respectievelijk de jaren 2006, 2007, 2008, en voor 2009 en volgende jaren, uitgedrukt in euro, is het bedrag zoals berekend op basis van de in bijlage 4, punt 1, bij deze regeling opgenomen formule.
Bijlage 4.
Berekeningswijze referentiebedragen en hectares voor suiker en cichorei
1. Referentiebedrag suiker
De formule, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, luidt:
A x (B: (C-D+E))
Verklaring van de tekens:
A staat voor het getal dat overeenkomt met de hoeveelheid suiker, uitgedrukt in kilogram, die een landbouwer op grond van zijn leveringscontract met de suikerfabrikant op 1 januari 2006 mag leveren voor het verkoopseizoen 2006/2007, hetzij aan een binnenlandse suikerfabrikant, hetzij aan een buitenlandse suikerfabrikant.
(…)”
In de Toelichting bij genoemde wijziging van de Regeling staat, voorzover hier van belang:
“Suiker
Het aantal toeslagrechten wordt berekend aan de hand van de hoeveelheid suiker die geproduceerd mag worden in 2006 uit de door de landbouwer te leveren suikerbieten. Voor landbouwers die leveren aan een Nederlandse suikerindustrie bedraagt deze hoeveelheid de basisreferentie polsuiker op
1 januari 2006. Per producent wordt de suikerproductie voor 2006, gebaseerd op leveringsrechten, gedeeld door een forfait dat is vastgesteld op 13.100. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Naar aanleiding van het door verweerder aan appellanten toegezonden overzicht van de bij de Suiker Unie geregistreerde suikerquotumgegevens hebben appellanten verweerder bij brief van 1 mei 2006 verzocht bij de vaststelling van de toeslagrechten rekening te houden met het quotum dat appellanten in verband met de uitkomst van een rechtbankprocedure naar verwachting terugkrijgen van maatschap D.
- Bij besluit van 3 november 2006 heeft verweerder de toeslagrechten van appellanten vastgesteld. Daarin is niet verwerkt het suikerquotum van maatschap D waarop appellanten aanspraak maken.
- Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 november 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
De landbouwproducent die op 1 januari 2006 in het bezit is van een basisreferentie polsuiker, of wel suikerquotum, komt in aanmerking voor een compensatie voor de verlaging van de suikerprijs. Deze compensatie wordt opgenomen in de bedrijfstoeslag in de vorm van toeslagrechten.
In het bezwaarschrift hebben appellanten aangegeven dat verweerder is uitgegaan van een te laag quotum, omdat ten onrechte in de berekening niet is meegenomen het suikerquotum van 43.831 kg van maatschap D. Een medewerker werkzaam bij Dienst Regelingen heeft op 24 april 2007 telefonisch van de heer D vernomen dat nog geen overeenstemming was bereikt over het over te dragen quotum en dat de rechtbank heeft bepaald dat er een marktconforme prijs moest worden betaald, wat tot op heden nog niet is gebeurd. Van de Suiker Unie is vernomen dat geen overschrijving van D op naam van appellanten bekend is. De door appellanten in bezwaar meegezonden uitspraak van de rechtbank te Assen van 30 augustus 2006 heeft betrekking op de periode 1982-1985 en zegt niets over de situatie per 1 januari 2006. De in het bestreden besluit opgenomen gegevens over de vaststelling van de toeslagrechten worden daarom niet gewijzigd.
Bij brief aan het College van 9 mei 2008 heeft verweerder meegedeeld een bevestiging van zijn standpunt te zien in de door appellanten bij het College overgelegde einduitspraak van de rechtbank Assen van 22 augustus 2007 in de zaak tussen appellanten en D en in de eveneens overgelegde brief van 29 februari 2008 van de Suiker Unie aan appellanten. Daaruit blijkt eens te meer dat op 1 januari 2006 het leveringsrecht voor het suikerquotum van 43.831 kg niet op naam van appellanten was gesteld.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben in hun beroepschrift onder meer het volgende aangevoerd.
“Aan ons is een aantal toeslagrechten toegekend, met welk aantal wij het vanwege de berekening ervan niet eens zijn. Wij zijn namelijk van mening dat bij de berekening van de toeslagrechten ook de 43.831 kilogram polsuiker die dhr. D op naam heeft, maar die aan ons toebehoren, moeten worden meegenomen. Dit is echter niet gebeurd, waarop wij bezwaar hebben aangetekend. Ons bezwaar is echter afgewezen, om reden dat de overschrijving van deze 43.831 kilogram polsuiker nog niet via de Suikerunie heeft plaatsgevonden. Met dit besluit op bezwaar - welke u vindt als bijlage van dit geschrift - zijn wij het niet eens.
De reden waarom wij het niet eens zijn met dit besluit op bezwaar is het volgende: het Gerechtshof te Leeuwarden heeft op 7 november 2001 reeds beslist dat de referentie grondgebonden was en dus bij de gebroeders A-B hoorde als eigenaren van de grond en dat deze dan ook niet aan dhr. D behoort te verblijven. De betreffende rechtsoverweging (nummer 5) van dit arrest is bij dit geschrift gevoegd. De referentieoverschrijving heeft inderdaad nog niet plaats gevonden via de Suikerunie, omdat er nog meerdere posten dienen te worden verrekend met dhr. D en deze niet bereid was en vooralsnog niet bereid is om hieraan medewerking te verlenen. Al met al zit het nu al vanaf 1994 in de pleit en is de rechtbank Assen inmiddels gevraagd om een definitieve uitspraak te doen over de postenafwikkeling, zodat de overschrijving plaats kan hebben. Hier wachten wij nog steeds op. Maar desondanks zijn wij dus van mening dat de bovenvoormoemde referentie moet worden meegenomen bij het vaststellen van onze toeslagrechten.”
Ter verdere ondersteuning van hun standpunt wijzen appellanten in hun brief aan het College van 21 april 2008 op het op 22 augustus 2007 door de rechtbank Assen gewezen eindvonnis in de tussen hen en maatschap D gevoerde civiele procedure. In dit vonnis is bepaald dat de referentieoverschrijving moet plaatshebben. Inmiddels hebben appellanten betaald en heeft de heer D eind februari 2008 het bietenquotum via de Suiker Unie overgeschreven, echter zonder de bijbehorende toeslagrechten. Tevens wijzen appellanten op de aan hen gerichte brief van de Suiker Unie van 29 februari 2008, waaruit blijkt dat de basisreferentie van 43.831 kg suiker van maatschap D daadwerkelijk naar appellanten is overgeschreven. Appellanten blijven bij hun standpunt dat dit quotum alsnog moet worden meegenomen bij de vaststelling van hun toeslagrechten.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Blijkens de door appellanten overgelegde stukken heeft de overdracht van de door appellanten geclaimde basisreferentie polsuiker van 43.831 kg van maatschap D aan appellanten pas plaatsgevonden nadat de rechtbank Assen op 22 augustus 2007 eindvonnis had gewezen en nadat appellanten de door de rechter bepaalde redelijke vergoeding voor de verkrijging van het bietenquotum, inclusief toeslagrechten, hadden betaald. De overschrijving van het bietenquotum op naam van appellanten is pas geëffectueerd met ingang van 2008 in het kader van het Suikersysteem 2008, zo blijkt uit de brief van de Suiker Unie van 29 februari 2008.
Hieruit volgt dat appellanten niet reeds op 1 januari 2006 in de zin van Bijlage 4 bij de Regeling de basisreferentie polsuiker van 43.831 kg op grond van een leveringscontract met de Suiker Unie voor het verkoopseizoen 2006/2007 mochten leveren. Verweerder was op grond van artikel 12a van de Regeling verplicht het leveringsrecht te beoordelen naar de peildatum van 1 januari 2006. Beoordeeld naar de datum waarvan verweerder moest uitgaan heeft verweerder dus op goede gronden besloten het bietenquotum op naam van maatschap D bij de berekening van het referentiebedrag en de vaststelling van de toeslagrechten van appellanten buiten beschouwing te laten. Daaraan doet niet af dat maatschap D in de visie van appellanten op 1 januari 2006 niet gerechtigd was tot levering van de toegewezen hoeveelheid suiker aan de Suiker Unie.
5.2 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2009.
w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas