5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellantes meest verstrekkende stelling is dat artikel 1 en artikel 5, derde lid van de verordening (en dus ook artikel 33, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1254/1999) niet rechtsgeldig zijn.
Het Hof heeft naar aanleiding van prejudiciële vragen ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) bij zijn arrest van 17 januari 2008 (Viamex Agrar Handels GmbH en Zuchtvieh-kontor GmbH (ZVK) tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas, C-37/06 en C-58/06) - samengevat - geoordeeld dat niet gebleken is van feiten en omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van de artikelen 1 en 5, derde lid, van de verordening.
In haar brief van 15 februari 2008 heeft appellante uiteengezet, dat het Hof in overweging 20 van het arrest wel heeft vermeld, dat bij Verordening (EG) nr. 2634/97 van de Raad van 18 december 1997 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 805/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, aan artikel 13, negende lid, van Verordening (EEG) nr. 805/68 een zinsnede is toegevoegd, waardoor de betaling van uitvoerrestituties afhankelijk wordt gesteld van de naleving van de communautaire voorschriften inzake het welzijn van dieren en meer in het bijzonder inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer, maar daarbij blijkbaar voorbij heeft gezien aan het feit dat Verordening (EG) nr. 2634/97 is gebaseerd op artikel 43 EEG-verdrag (nu: 37 EG), dat niet als rechtsgrondslag voor dierenwelzijn kan dienen.
Het College stelt echter vast dat het Hof in rechtsoverweging 26 heeft uitgesproken dat het feit dat de betaling van restituties bij uitvoer van levende runderen door de verordening afhankelijk wordt gesteld van de naleving van een aantal voorwaarden die zijn vastgesteld in een regeling met eigen doelstellingen als zodanig geen grond voor ongeldigheid van die verordening kan opleveren, aangezien de aldus nagestreefde doelstellingen niet alleen volkomen rechtmatig zijn, maar bovendien verplichtingen zijn die op grond van het gemeenschapsrecht steeds blijven rusten op alle lidstaten en instellingen bij het uitstippelen en de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het Hof heeft aldus de door appellante opgeworpen problematiek wel degelijk onder ogen gezien en in het arrest aangegeven dat en waarom zulks in zijn opvatting niet tot onverbindendheid leidt.
Het Hof heeft daarbij in rechtsoverweging 29 wel benadrukt, dat de verwijzing in de verordening naar de richtlijn tot doel heeft te waarborgen dat de relevante bepalingen van de richtlijn in het bijzonder inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer worden nageleefd. Zij heeft geen betrekking op alle bepalingen van de richtlijn.
5.2 Het Hof heeft in overweging 44 van het arrest uiteengezet, dat artikel 5, derde lid, van de verordening zo moet worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit moet bezien of een inbreuk op een bepaling van de richtlijn gevolgen heeft gehad voor het welzijn van de dieren, of een dergelijke inbreuk eventueel kan worden verholpen, en of zij moet leiden tot het verlies, de verlaging of het behoud van de uitvoerrestitutie.
Het staat eveneens aan die autoriteit om te beslissen of de uitvoerrestitutie moet worden verlaagd naar rata van het aantal dieren dat volgens haar geleden kan hebben ten gevolge van de niet-naleving van de richtlijn, dan wel of de betaling van deze restitutie achterwege dient te blijven omdat de niet-naleving van een bepaling van de richtlijn gevolgen heeft gehad voor het welzijn van alle dieren.
5.3 Uit het overgelegde reisschema kon verweerder slechts afleiden dat de voorgeschreven rusttijden niet zijn nageleefd.
VWA/RVV heeft de vervoerder om een toelichting gevraagd.
Ook op basis van diens reactie moest worden aangenomen dat de rusttijden niet in acht zijn genomen. Pas in bezwaar heeft appellante argumenten aangevoerd, die aan de juistheid van die conclusie twijfel zouden kunnen wekken. Het gaat dan om het overleggen van de tachograafschijven, waaruit kan worden opgemaakt dat de veewagen op 15 juni 2003 van ongeveer 5.45 uur tot 6.50 uur heeft stilgestaan en de mededeling dat de dieren zowel tijdens de rit als tijdens stilstand onbeperkt konden drinken en hooi ter beschikking hadden.
Verweerder heeft de VWA/RVV om een reactie dienaangaande gevraagd. De directeur VWA/RVV kring Noord heeft daarop gereageerd, dat hij op basis van de destijds voor hem beschikbare gegevens alleen maar had kunnen vaststellen, dat de voorgeschreven rusttijden niet in acht genomen waren. Hij heeft er daarbij op gewezen dat bij de door hem beoordeelde stukken geen tachograafschrijven aanwezig waren, maar dat deze, als ze wel beschikbaar geweest zouden zijn, niet gebruikt zouden zijn, omdat uit het reisschema de tijdstippen en plaatsen moeten blijken, waarop de vervoerde dieren tijdens de reis gevoederd en gedrenkt zijn. Nu het reisschema geen rustperiode vermeldde is geconcludeerd dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen voldaan heeft.
5.4 Het college overweegt dat de regelgeving nadrukkelijk correcte invulling van het reisschema verplicht stelt, om te garanderen dat het reisschema ter zake betrouwbare informatie bevat, hetgeen een efficiënte en effectieve controle op de naleving van de betrokken bepalingen mogelijk maakt. Het gaat hier om een zwaarwegende administratieve verplichting, die in het belang van het welzijn van de dieren is opgesteld.
In verband daarmee is het in beginsel slechts dan aangewezen aan te nemen dat de dieren gerust hebben en gedrenkt en gevoederd zijn, als dit ook in het reisschema vermeld staat.
Gelet daarop kon verweerder bij het primaire besluit de restitutie weigeren en het verleende voorschot met een verhoging van 10% terugvorderen op basis van het feit dat uit het overgelegde reisschema en de daarbij verstrekte stukken bleek dat de voorgeschreven rusttijden niet in acht genomen waren.
5.5 In het arrest van 17 juli 2008 (J tegen Zollamt Salzburg, Erstattungen, C-207/76), is het Hof in de overwegingen 36 tot en met 47 ingegaan op de vraag of de bevoegde autoriteit zich op basis van de door de vervoerder overgelegde documenten op het standpunt mag stellen dat, als daaruit niet blijkt dat de richtlijn is nageleefd, de aanvraag voor uitvoerrestitutie niet ingewilligd kan worden.
Het Hof herhaalt dan dat de autoriteit zich dient te baseren op objectieve en concrete gegevens over het welzijn van de dieren en dat de exporteur in voorkomend geval kan aantonen in welk opzicht de voorliggende bewijselementen niet ter zake dienend zijn.
Uiteindelijk is beslissend aldus het Hof, of op basis van alle beschikbare documenten, waaronder uitdrukkelijk door het Hof ook genoemd wordt een onder ede afgelegde verklaring van de bestuurder van de vrachtwagen inzake het voederen en drenken van de dieren, kan worden vastgesteld of de dieren in overeenstemming met de vereisten van de richtlijn vervoerd zijn.
5.6 In het licht van deze overwegingen van het Hof, oordeelt het College, dat appellante in de bezwaarschriftprocedure de gelegenheid niet kon worden ontzegd om alsnog te bewijzen, dat het welzijn van de dieren tijdens het vervoer in acht was genomen.
Daarbij kon geen bewijsmiddel tevoren worden uitgesloten.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de overweging dat de richtlijn en het Besluit dierenvervoer 1994 het niet mogelijk maken om anders dan met het reisschema bewijs te leveren over het verloop van de reis.
Deze overweging is gelet op het hiervooroverwogene onjuist.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal moeten worden vernietigd.
5.7 Het College stelt vast dat op basis van de door verweerder uitgelezen tachograafschijven moet worden aangenomen dat de vrachtauto op 15 juni 2003 van 05.45 uur tot 06.50 uur gestopt is en dat de dieren dus een uur hebben kunnen rusten..
Verweerder heeft bij het bestreden besluit erop gewezen dat, ook als de tachograafschijven wel als bewijs geaccepteerd zouden worden, niet vast zou staan dat de stoptijd ook gebruikt is om de dieren te drenken en te voederen.
Appellante heeft daar ter zitting van het College tegenover gesteld dat de vrachtwagen over een automatische drenkinstallatie beschikt, zoals kort voor de zitting nog bij een controle was vastgesteld. De dieren konden derhalve te allen tijde drinken. De dieren hadden voortdurend hooi ter beschikking. Bij iedere stop pleegt te worden gecontroleerd of dat aangevuld moet worden.
Indien de juistheid van deze verklaring kan worden vastgesteld, zal naar het oordeel van het College moeten worden aangenomen, dat het welzijn van de dieren tijdens de reis niet is aangetast. De inbreuk op de administratieve verplichting die voortvloeit uit het in rubriek 2.1 aangehaalde gedeelte van artikel 5 van de richtlijn om het reisschema correct in te vullen levert op zichzelf geen inbreuk op op het welzijn van de dieren tijdens de reis, die een weigering van de restitutie op grond van artikel 5, derde lid van de verordening kan rechtvaardigen.
Het dossier bevat geen gegevens op basis waarvan de juistheid van appellantes stellingen nader gecontroleerd kan worden. Verweerder zal dan ook met inachtneming van hetgeen in het hiervoorgaande is overwogen, opnieuw op het bezwaarschrift van appellante moeten besluiten.
5.8 Het College vindt termen om verweerder te veroordelen in de door appellante gemaakte proceskosten.