6.3.2 In hetgeen KPN heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de bepaling die is neergelegd in artikel 1.4.4.10 van Annex 1 van de interconnectieovereenkomst in strijd is met de in de marktanalyse neergelegde verplichtingen voor andere vaste aanbieders. Bedoelde bepaling staat er immers niet aan in de weg dat KPN haar verkeer bij Tele2 kan afleveren tegen het vertraagd reciproque tarief, op voorwaarde dat KPN haar verkeer aflevert op de PoP in de Access Area waar de abonnee van Tele2 gevestigd is. Dat die voorwaarde in overeenstemming is met het systeem van de tariefregulering van de andere vaste aanbieders, blijkt voldoende duidelijk uit het dictum van de marktanalyse dat moet worden gelezen in verbinding met de beleidsregels. Daaruit volgt dat de dienst vaste gespreksafgifte, waarvoor maximaal het vertraagd reciproque tarief in rekening mag worden gebracht, begint op de PoP bij de regionale centrale van KPN in de Access Area waar de abonnee van de andere aanbieder zich bevindt.
6.3.3 KPN heeft de onderhavige grief mede doen steunen op het betoog dat de marktanalyse zo dient te worden uitgelegd, dat alleen de vier PoPs van Tele2 met een switchfunctie beschouwd kunnen worden als "het niveau van de regionale centrales" en dus als plaats in het netwerk waar de dienst vaste gespreksafgifte begint, omdat daarop de eindgebruikers van Tele2 direct zijn aangesloten. Het College volgt dat betoog echter niet. Weliswaar kan aan KPN worden toegegeven dat de bewoordingen van punt 113 en 115 van de overwegingen van de marktanalyse vaste gespreksafgifte – zeker bij geïsoleerde lezing daarvan – niet eenduidig zijn over hoe de dienst gespreksafgifte van de andere vaste aanbieders dient te worden afgebakend, maar uit het geheel van de overwegingen 113 tot en met 116, in onderling verband gelezen, blijkt dat bij de omschrijving van de dienst vaste gespreksafgifte van de andere vaste aanbieders de netwerktopologie van KPN het uitgangspunt vormt. Daaruit volgt ook het verschil tussen de dienst vaste gespreksafgifte van KPN, die begint op het niveau van de lokale nummercentrales, en de dienst vaste gespreksafgifte van de andere vaste aanbieders, die begint op "het niveau van de regionale centrale". Verder, zoals OPTA heeft uiteengezet in het bestreden besluit, zijn de andere vaste aanbieders in het verleden gestimuleerd om hun netwerken uit te rollen naar de twintig regionale centrales van KPN door PoPs te plaatsen, waardoor zij de (ongereguleerde) sleeptarieven van KPN konden vermijden. Nu, gelet op de tekst van de marktanalyse en de beleidsregels, geen enkele aanwijzing bestaat dat OPTA heeft beoogd met de marktanalyse een wijziging in de bestaande praktijk van tariefregulering aan te brengen, behoeft geen twijfel te bestaan over de uitleg van de dienst vaste gespreksafgifte en de tariefregulering van de andere vaste aanbieders in de marktanalyse. Tot slot kan uit punt 116 van de overwegingen van de marktanalyse worden afgeleid dat bij de omschrijving van de dienst vaste gespreksafgifte van de andere vaste aanbieders is geabstraheerd van de door hen gebruikte infrastructuur of schakelmethode. Anders dan KPN heeft betoogd is de enkele omstandigheid dat alleen op de vier PoPs van Tele2 waar KPN haar verkeer aflevert een switchfunctie aanwezig is, derhalve niet van belang voor de beantwoording van de vraag of sprake is van interconnectie op "het niveau van de regionale centrale".
6.3.4 De vergelijking van KPN, dat zij met het afleveren van haar verkeer op een PoP met een switchfunctie interconnecteert op een "lager niveau" in het netwerk van Tele2 en dat zij derhalve kosten voor gebruik van het netwerk van Tele2 vermijdt en daarvoor dus niet mag worden "bestraft" met het hogere nationale tarief, gaat evenmin op. De tariefregulering van de andere vaste aanbieders is immers ontworpen met het oog op de verdere uitrol van andere vaste aanbieders naar het netwerk van KPN en niet op een eventuele uitrol van het netwerk van KPN naar de netwerken van de andere aanbieders. Reeds hierom is de vergelijking van KPN niet relevant voor de vraag of toepassing van het systeem van tariefregulering van de andere vaste aanbieders in onderhavig geval in de weg staat aan het in rekening brengen van nationale tarieven, zoals dat is neergelegd in artikel 1.4.4.10 van Annex 1 van de interconnectieovereenkomst.
6.3.5 Gelet op het voorgaande, heeft OPTA zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 1.4.4.10 van Annex 1 van de interconnectieovereenkomst niet in strijd is met het bij of krachtens de Tw bepaalde. Het beroep van KPN treft in zoverre geen doel.
6.4.1 Artikel 12.2, eerste lid, TW verleent OPTA de bevoegdheid om geschillen inzake de nakoming van verplichtingen, die ingevolge het bij of krachtens de Tw bepaalde op marktpartijen rusten, te beslechten.Het tweede lid breidt die bevoegdheid uit tot beslechting van geschillen inzake de vraag of de ingevolge een overeenkomst tussen marktpartijen bestaande verbintenissen, of de wijze waarop zij worden nagekomen, strijdig zijn met het bij of krachtens de Tw bepaalde.
Het College begrijpt deze bepaling aldus, dat partijen die ertoe overgaan een overeenkomst te sluiten op basis van een ingevolge de Tw op hen rustende verplichting, daarmee de mogelijkheid prijsgeven om OPTA te vragen hun verschillen van inzicht daarover te beslechten. Daarop is echter een uitzondering, namelijk de situatie waarin geoordeeld moet worden dat de uit die overeenkomst voortvloeiende verbintenissen of de wijze waarop deze worden nagekomen, in strijd zijn met het bij of krachtens de Tw bepaalde.
6.4.2 In de situatie waarop de door OPTA aangehaalde uitspraak van het College van 27 september 2006 betrekking had was aan OPTA een tussen marktpartijen bestaand geschil voorgelegd en had OPTA dit beslecht, hoewel een door deze partijen ter zake gesloten overeenkomst bestond en er geen grond was deze in strijd te achten met het bij of krachtens de Tw bepaalde. In die situatie heeft het College uitgesproken dat OPTA het verzoek van KPN om op grond van artikel 6.3, tweede lid, Tw, zoals die tot 19 mei 2004 luidde (hierna: Tw (oud)) de regels vast te stellen die tussen partijen zouden gelden, had moeten afwijzen (zie overweging 5.11.4 van de uitspraak). Aldus is ook besloten (zie dictum, vijfde gedachtestreepje).
De onbevoegdverklaring, die in het dictum van dezelfde uitspraak bij het zesde gedachtestreepje is neergelegd, was gebaseerd op een ontkennende beantwoording van de vraag of een geschil tussen marktpartijen, die indirect geïnterconnecteerd waren en met elkaar geen overeenkomst daarover hadden gesloten, onder de geschilbeslechting van artikel 6.3 Tw (oud) viel. De daarop betrekking hebbende overwegingen zijn in de uitspraak te vinden onder de nummers 5.12.1 en 5.12.2 van de uitspraak.
Uit de uitspraak kan dus niet worden afgeleid dat OPTA onder het huidige recht niet bevoegd zou zijn een uitspraak te doen over de vraag of een overeenkomst al dan niet in strijd is met het bij of krachtens de Tw bepaalde. Tot beantwoording van die vraag is OPTA, blijkens artikel 12.2, tweede en eerste lid Tw, in onderlinge samenhang gelezen, juist uitdrukkelijk geroepen.
6.4.3 In het hier voorliggende geval heeft KPN OPTA de vraag voorgelegd of artikel 1.4.4.10 van Annex 1 van de interconnectieovereenkomst in strijd is met het bij of krachtens de Tw bepaalde. OPTA heeft die vraag ontkennend beantwoord, maar heeft zich met een beroep op de uitspraak van 27 september 2006 vervolgens onbevoegd verklaard om een geschilbesluit te nemen. Daarmee is een rechtens onjuiste beslissing genomen.
Daarom is het beroep van KPN gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
Het College vindt aanleiding om, zelf voorziende, het besluit te nemen dat uit OPTA’s aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde en in het hiervoorgaande door het College onderschreven overwegingen voortvloeit.
6.5 Het College veroordeelt OPTA met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de proceskosten van KPN. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor van 1,5 per punt en een waarde per punt van € 322,--).