ECLI:NL:CBB:2009:BH3304

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/717
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 24 september 2007, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 20 september 2007. Dit eerdere besluit was genomen naar aanleiding van een aanvraag die appellant op 17 mei 2006 had ingediend, maar die door verweerder als een te laat ingediende verzamelaanvraag werd beschouwd.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellant zijn toeslagrechten correct heeft aangevraagd. Appellant had op het formulier "Gecombineerde opgave 2006" niet aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Verweerder stelde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend, aangezien deze na de deadline van 31 mei 2006 was ontvangen. Appellant voerde aan dat hij in verwarring was gebracht door de formulering op het aanvraagformulier en dat hij door persoonlijke omstandigheden, zoals de geboorte van een gehandicapte zoon, niet in staat was geweest om de aanvraag correct in te dienen.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat zijn aanvraag tijdig was ingediend en dat de verwarring over de formulering op het formulier niet voldoende was om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De beslissing van het College werd op 3 februari 2009 openbaar gemaakt, waarbij mr. W.E. Doolaard de uitspraak deed in aanwezigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesede enkelvoudige kamer
AWB 07/717 3 februari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 24 september 2007, bij het College binnengekomen op 26 september 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 september 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 26 maart 2007, waarbij verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen.
Op 25 oktober 2007 heeft appellant ter ondersteuning van zijn beroep aanvullende stukken ingediend.
Bij brief van 26 oktober 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van zijn echtgenote, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voorzover hier van belang:
“In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 17 mei 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets invult uw antwoord ‘nee’ is.”
Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2006, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Bij brief van 8 maart 2007, door verweerder ontvangen op 12 maart 2007, heeft appellant verweerder verzocht tot uitbetaling van zijn toeslagrechten over 2006 over te gaan.
- Bij besluit van 26 maart 2007 heeft verweerder dit verzoek, dat hij heeft aangemerkt als een te laat ingediende verzamelaanvraag, afgewezen.
- Bij brief van 20 april 2007 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 21 augustus 2007 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in zijn Gecombineerde opgave op pagina 1 bij de rubriek toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Op het overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft hij niet aangegeven welke percelen hij voor verzilvering van zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 17 mei 2006 door appellant ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij brief van 8 maart 2007 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 1 sub a onder iii) van Verordening (EG) nr. 1187/2006, kon appellant zijn aanvraag voor verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 31 mei 2006 indienen. Het pas op 12 april 2007 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Appellants grief dat hij onevenredig zwaar wordt getroffen door dit besluit is opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. De daarmee gemoeide belangenafweging is ingevolge artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:Awb) beperkt indien dit uit een wettelijk voorschrift voortvloeit. De toepasselijke Europese regels regelen uitputtend wanneer sprake is van een te laat ingediende aanvraag en wat daarvan de gevolgen zijn. Slechts in een situatie van overmacht kan een te late indiening van een aanvraag verschoonbaar zijn. Niet gebleken is dat de te late aanvraag het gevolg is geweest van een situatie van overmacht. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is derhalve geen sprake.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellant is in verwarring gebracht door de moeilijk te begrijpen zinnen op de Gecombineerde opgave. Met name het gebruik van het woord “verzilveren” leidde ertoe dat hij niet begreep dat hij een kruisje diende te plaatsen bij de vraag of hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Indien verweerder het woord “uitbetalen” zou hebben gebruikt was dit misverstand niet gerezen.
Bovendien was de aandacht van appellant sterk in beslag genomen door de geboorte van een gehandicapte zoon in januari 2007. Dit gaf het gezin uiteraard grote zorgen.
Appellant meent dat hij aldus het slachtoffer is geworden van het moeilijk woordgebruik van verweerder. Hij meent onevenredig zwaar te worden getroffen nu hij € 4750.-- aan subsidie misloopt. Dit klemt extra nu verweerder hem met één telefoontje had kunnen waarschuwen dat hij met het niet plaatsen van een kruisje zijn bedrijfstoeslag zou mislopen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave op geen enkele wijze blijkt dat appellant gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op
12 maart 2007, heeft appellant de verzamelaanvraag gedaan.
5.2 Nu ten tijde van het indienen van de verzamelaanvraag op 12 maart 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.3 Het College kan niet uitsluiten dat appellant door het woordgebruik op de Gecombineerde opgave in verwarring is gebracht.
De verwarring kan overigens niet zijn ontstaan door het gebruik van het woord “verzilveren”, daar het kruisje geplaatst had moeten worden bij de vraag of men de toeslagrechten wenst te “gebruiken”.
Voorzover appellant, ondanks de door verweerder verspreide informatie over de wijze waarop men uitbetaling van toeslagrechten kan verkrijgen, niet precies begreep wat nu de bedoeling van de vraagstelling in de Gecombineerde opgave 2006 was, had hij zich terzake nader dienen te informeren bij verweerder.
5.6 Voorzover appellant met zijn betoog dat hij door het niet ontvangen van de bedrijfstoeslag onevenredig zwaar wordt getroffen een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Awb, heeft willen doen, kan dit niet slagen.
De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voorzover het besluit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen was verweerder op grond van de toepasselijke Europese regels gehouden de aanvraag af te wijzen nu deze te laat werd ingediend en niet gebleken is dat dit te wijten is aan overmacht.
5.7 Appellants betoog dat verweerder hem had moeten waarschuwen dat hij nagelaten had een kruisje te plaatsen ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, miskent dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of hij een uitbetaling wenst. Verweerder is niet verplicht om te treden in de motieven van een aanvrager om geen uitbetaling aan te vragen.
5.8 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas