ECLI:NL:CBB:2009:BH4485

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/784
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 18 oktober 2007, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 30 mei 2007, waarin zijn aanvraag was afgewezen. De Minister had geoordeeld dat de aanvraag te laat was ingediend, aangezien de deadline voor het indienen van de verzamelaanvraag op 31 mei 2006 lag. Appellant had op 12 mei 2006 een formulier ingediend, maar had niet aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken. Dit leidde tot de conclusie dat er geen geldige aanvraag was gedaan.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2008 werd de zaak besproken. Appellant voerde aan dat hij niet goed was geïnformeerd over de gevolgen van het niet aankruisen van het hokje op het formulier. Hij stelde dat hij door de communicatie met de Minister in de veronderstelling was dat zijn aanvraag correct was ingediend. De Minister betwistte dit en stelde dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om duidelijk aan te geven of hij gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellant met zijn ingediende Gecombineerde opgave geen aanvraag had gedaan voor de toeslagrechten. De aanvraag die op 27 april 2007 was ontvangen, was te laat en voldeed niet aan de vereisten van de regelgeving. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 10 februari 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/784 10 februari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. A. Suzen-Alkan en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 18 oktober 2007, bij het College binnengekomen op 19 oktober 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 september 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 30 mei 2007, waarbij verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen.
Bij brief van 17 december 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“ Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
(…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voorzover hier van belang:
“In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 12 mei 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets aankruist uw antwoord ‘nee’ is.”
- Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Bij brief van 10 juni 2006 heeft verweerder appellant gewezen op het feit dat hij had verzuimd het overzicht gewaspercelen behorend bij de Gecombineerde opgave toe te zenden. Hem is de gelegenheid gegeven dit verzuim te herstellen.
- Op 19 juni 2006 heeft appellant het Overzicht gewaspercelen 2006 bij verweerder ingediend. Daarop heeft hij niet aangegeven dat hij op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Appellant heeft op 20 maart 2007, 16 april 2007 en 24 april 2007 telefonisch contact met verweerder gehad omtrent het uitblijven van betaling van de bedrijfstoeslag 2006.
- Bij brief van 24 april 2007, door verweerder ontvangen op 27 april 2007, heeft appellant verweerder verzocht tot uitbetaling van zijn toeslagrechten over 2006 over te gaan.
- Bij besluit van 30 mei 2007 heeft verweerder dit verzoek, dat hij heeft aangemerkt als een te laat ingediende steunaanvraag, afgewezen.
- Bij brief van 3 juli 2007 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 13 september 2007 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat het volgende overwogen.
Appellant heeft in de Gecombineerde opgave op pagina 1 bij de rubriek toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Op het overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft hij niet aangegeven welke percelen hij voor verzilvering van zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 12 mei 2006 door appellant ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij brief van 24 april 2007 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 1 sub a onder iii) van Verordening (EG) nr. 1187/2006, kon appellant zijn aanvraag voor verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 31 mei 2006 indienen. Het verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is pas op 11 april 2007 ontvangen. Dat is ook niet binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Ter zitting heeft verweerder hier het volgende aan toegevoegd.
Het niet aanvragen van uitbetaling voor de bedrijfstoeslagregeling is niet aan te merken als een onduidelijkheid of onvolkomenheid. Er is geen sprake van een onlogische of tegenstrijdige invulling van het formulier. Van een kennelijke fout is daarom geen sprake.
Het staat de landbouwer vrij van zijn toeslagrechten al dan niet gebruik te maken. Het is niet aan verweerder om in de motieven te treden die een aanvrager kan hebben om geen uitbetaling te vragen. Het is dus geen taak van verweerder erop te wijzen dat door een andere invulling van de verzamelaanvraag wel uitbetaling van toeslagrechten kan worden verkregen.
In het verweerschrift heeft verweerder overwogen, dat appellant met de stelling dat hij door de brief van 10 juni 2006 en door telefonische contacten met verweerder erop heeft vertrouwd, dat hij ook uitbetaling van de toeslagrechten had gevraagd, kennelijk een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen. Dat kan gelet op de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het College niet slagen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat, het volgende aangevoerd ter ondersteuning van zijn beroep.
Appellant heeft op de Gecombineerde opgave geen kruisje geplaatst bij de vraag of hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Dit gebeurde omdat de betreffende vraag voor hem niet duidelijk was en omdat hij de gevolgen van het niet aankruisen niet kon overzien.
Ten onrechte heeft appellant geen waarschuwing ontvangen dat hij geen kruisje op het formulier had geplaatst. Hij had dit mogen verwachten omdat glashelder is dat niemand eerst toeslagrechten aanvraagt en deze vervolgens niet uitbetaald wenst te krijgen.
Uit verweerders brief waarin gewezen werd op ontbrekende stukken bij de Gecombineerde opgave en uit een na toezending van deze stukken gevoerd telefoongesprek heeft appellant begrepen dat alles met de opgave in orde was.
Appellant acht zich door de totale gang van zaken misleid door verweerder.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit de Gecombineerde opgave blijkt op geen enkele wijze dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen steunaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op 27 april 2007, heeft appellant een steunaanvraag gedaan.
5.2 Voorzover appellant zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de op 12 mei 2006 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – ziet hij er aan voorbij, dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave 2006 geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.3 Nu ten tijde van het indienen van het alsnog indienen van de steunaanvraag op 27 april 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.4 Voorzover appellant met zijn stelling dat er uitspraken zijn gedaan door medewerkers van verweerder dat alles goed was, een beroep beoogt te doen op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Nu appellant niet heeft kunnen aangeven welke medewerker een toezegging heeft gedaan en uit de door verweerder overgelegde uitdraaien van telefoonnotities evenmin blijkt van een duidelijke toezegging over uitbetaling van de bedrijfstoeslag, ontbreekt de feitelijke grondslag voor deze stelling.
5.5 Appellants betoog dat verweerder hem had moeten waarschuwen dat hij nagelaten had een kruisje te plaatsen ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, miskent dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of hij een uitbetaling wenst. Het is geen taak van verweerder om te treden in de motieven van een aanvrager om geen uitbetaling aan te vragen.
5.6 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas