ECLI:NL:CBB:2009:BH4487

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/727
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft A Holding B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat de aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen. De procedure begon met een brief van appellante op 28 september 2007, waarin zij bezwaar maakte tegen het besluit van 22 augustus 2007. Dit besluit volgde op een eerdere afwijzing van haar aanvraag op 21 maart 2007. De appellante heeft aanvullende stukken ingediend en het onderzoek ter zitting vond plaats op 28 oktober 2008.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante haar toeslagrechten correct heeft aangevraagd. De appellante had op 8 mei 2006 een formulier “Gecombineerde opgave 2006” ingediend, maar had daarbij niet aangegeven dat zij haar toeslagrechten wilde gebruiken. De Minister heeft deze aanvraag niet als een geldige aanvraag voor rechtstreekse betalingen beschouwd, omdat er geen kruisje was geplaatst op het formulier. De appellante heeft later, in een brief van 16 februari 2007, aangegeven dat zij haar toeslagrechten wilde gebruiken, maar dit was te laat volgens de geldende regelgeving.

Het College heeft vastgesteld dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat er geen sprake was van een kennelijke fout die de appellante in staat had moeten stellen om haar aanvraag te corrigeren. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de ontvangstbevestiging van de Gecombineerde opgave niet de indruk wekte dat er een aanvraag voor uitbetaling was gedaan. Het College concludeert dat de appellante niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een geldige aanvraag en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/727 10 februari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A Holding B.V., te B, appellante,
gemachtigde: A, directeur van appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 28 september 2007, bij het College binnengekomen op 1 oktober 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 augustus 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 21 maart 2007, waarbij verweerder de aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van appellante heeft afgewezen.
Bij brief van 18 oktober 2007 heeft appellante aanvullende stukken toegezonden.
Bij brief van 17 december 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 16 oktober 2008 heeft appellante een nadere onderbouwing gegeven van haar beroep.
Op 28 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante A is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- (…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voorzover hier van belang:
“In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 8 mei 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets aankruist uw antwoord ‘nee’ is.”
Appellante heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee zij kon aangeven dat zij haar toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2006, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellante op bepaalde percelen de toeslagrechten wilde gebruiken.
- Bij brief van 16 mei 2006 heeft verweerder de ontvangst van de Gecombineerde opgave bevestigd.
- Bij brief van 16 februari 2007 (abusievelijk gedateerd op 16 februari 2006) heeft appellante gereageerd op een telefonische mededeling van een medewerker van verweerder dat haar geen bedrijftoeslag 2006 was toegekend, omdat zij in de Gecombineerde opgave geen kruisje had geplaatst ten teken dat zij haar toeslagrechten wenst te gebruiken Verweerder heeft deze brief aangemerkt als een verzoek om het formulier Gecombineerde opgave op dit punt te wijzigen.
- Bij besluit van 21 maart 2007 heeft verweerder de aanvraag om betaling van bedrijfstoeslag van appellante afgewezen.
- Bij brief van 27 maart 2007 heeft appellante op deze afwijzing gereageerd. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als bezwaarschrift.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 19 juli 2007 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellante heeft in haar Gecombineerde opgave op pagina 1 bij de rubriek toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat zij haar toeslagrechten wenste te gebruiken. Op het overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft zij niet aangegeven welke percelen zij voor verzilvering van haar toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 8 mei 2006 door appellante ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij brief van 16 februari 2007 heeft appellante te kennen gegeven dat zij haar toeslagrechten wenste te gebruiken.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 1 sub a onder iii) van Verordening (EG) nr. 1187/2006, kon appellante haar aanvraag voor verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 31 mei 2006 indienen. Het verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Slechts in geval van een kennelijke fout had appellante na 31 mei 2006 de Gecombineerde opgave mogen wijzigen en alsnog uitbetaling van haar toeslagrechten kunnen vragen. Daarvan is echter geen sprake. Het is geen taak van verweerder om zich te verdiepen in de motieven die een aanvrager kan hebben om geen uitbetaling aan te vragen.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Met de stelling van appellante dat zij door de ontvangstbevestiging van 16 mei 2006 erop heeft vertrouwd dat zij ook uitbetaling van de toeslagrechten had gevraagd, heeft zij kennelijk een beroep op het vertrouwensbeginsel willen doen. Dat kan gelet op de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het College niet slagen.
De grief van appellante dat zij door het gebruik van de term “verzilveren” in de war is gebracht en gedacht heeft dat zij dus geen kruisje diende te plaatsen bij de vraag of zij haar toeslagrechten wenste te gebruiken, kan niet slagen. Uit het voorlichtingsmateriaal dat appellante heeft ontvangen blijkt duidelijk dat met verzilveren wordt bedoeld het uitbetalen van de toeslagrechten en niet het verkopen ervan.
4. Het standpunt van appellante
Appellante meent dat opzet en formulering van de Gecombineerde opgave verwarrend zijn en niet aansluiten bij het hetgeen is voorgeschreven in de toepasselijke Europese regelgeving. Het onderdeel verzamelaanvraag van het formulier omvat een aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag. Een dergelijk verzoek om uitbetaling is echter inherent aan een subsidieaanvraag. Het verzoek om uitbetaling is derhalve overbodig.
Uiterst verwarrend is de door verweerder gebruikte term “verzilveren”. Verzilveren betekent te gelde maken en dus verkopen. Dit is de reden dat appellante geen kruisje heeft geplaatst bij de betreffende vraag.
Uit de ontvangstbevestiging van de Gecombineerde opgave heeft appellante slechts kunnen opmaken dat door haar een verzamelaanvraag was ingediend.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de op 8 mei 2006 ontvangen Gecombineerde opgave niet blijkt dat appellante gebruik wil maken van haar toeslagrechten. Appellante heeft derhalve met het indienen van de gecombineerde opgave geen steunaanvraag gedaan. Eerst met haar brief van 16 februari 2007, waarin voor het eerst te lezen is dat appellante een verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten wenste te doen, heeft appellante een steunaanvraag gedaan.
Het betoog van appellante dat een aanvraag om uitbetaling helemaal niet nodig is stuit af op hetgeen is bepaald in artikel 2, onder 11, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 55 van de Regeling, waarin is neergelegd dat voor het uitbetalen van toeslagrechten met de verzamelaanvraag apart een aanvraag dient te worden gedaan.
5.2 Voorzover appellante zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave van 20 april 2006 – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat beoogd werd het gebruik van toeslagrechten te vragen – ziet zij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de op 8 mei 2006 ontvangen Gecombineerde opgave 2006 geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.3 Nu ten tijde van het indienen van de verzamelaanvraag op 19 februari 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.4 Het beroep dat appellante doet op het vertrouwensbeginsel, omdat zij uit de ontvangstbevestiging van de Gecombineerde opgave van 16 mei 2006 mocht opmaken, dat zij een aanvraag voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag had gedaan, kan niet slagen. Dit beroep mist feitelijke grondslag nu uit de ontvangstbevestiging en de door verweerder toegezonden checklist nergens blijkt dat met de Gecombineerde opgave een aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag zou zijn gedaan.
5.5 Het College volgt appellante evenmin in haar betoog dat zij heeft nagelaten een kruisje te plaatsen doordat zij in verwarring is gebracht door het gebruik van de term “verzilveren”. Allereerst merkt het College op dat in de vraagstelling op pagina 1 van de Gecombineerde opgave deze term niet voorkomt. Gevraagd wordt of men de toeslagrechten wil gebruiken.
In het door verweerder verspreide voorlichtingsmateriaal over het GLB-systeem wordt de term wel een aantal malen gebruikt. Zo bevat de door appellante overgelegde “Extra nieuwsbrief bij Gecombineerde opgave 2006” van maart/april 2006 de volgende passages:
“ U kunt alleen een perceel gebruiken voor verzilvering als u dat perceel vanaf 1 januari tien maanden in beheer heeft en als er een gewas op staat/komt waarmee u toeslagrechten kunt verzilveren.
(…)
Wel moet u voor de verzilvering van toeslagrechten percelen minimaal tien maanden achter elkaar in beheer hebben (jaarlijks)
(…)
U kunt dit perceel alleen gebruiken voor de verzilvering van toeslagrechten als u dit perceel vanaf 1 januari 2006 in gebruik genomen heeft (…) en als er een gewas op staat waarmee u toeslagrechten kunt verzilveren.
(…)”
Met deze passages is aangegeven aan welke voorwaarden percelen moeten voldoen die de landbouwer voor het verzilveren van zijn toeslagrechten wenst te benutten. Daaruit is niet af te leiden dat met “percelen die men wenst te verzilveren” bedoeld zou kunnen zijn “percelen die men wenst te verkopen”.
Het overige - aan het College ambtshalve bekende - voorlichtingsmateriaal dat verweerder heeft uitgegeven over het GLB-systeem houdt geen aanwijzing in dat met de term “verzilveren” iets anders bedoeld is dan “uitbetaling verkrijgen.”
Voorzover appellante niettemin twijfelde had het op haar weg gelegen bij verweerder na te vragen welke betekenis aan dit woord moet worden toegekend.
5.6 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas