ECLI:NL:CBB:2009:BH4533

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/750
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van steunaanvraag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 29 september 2007, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van 22 augustus 2007. Dit besluit was een reactie op een eerder besluit van 8 mei 2007, waarin de aanvraag van appellant werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De zitting vond plaats op 16 oktober 2008, maar appellant was niet aanwezig.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellant zijn aanvraag tijdig heeft ingediend. De relevante regelgeving, waaronder artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004, stelt dat aanvragen na de deadline van 31 mei 2006 niet meer in behandeling kunnen worden genomen. Appellant had op 18 mei 2006 een formulier ingediend, maar had niet aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken. Pas op 6 april 2007 verzocht hij om uitbetaling, wat na de deadline was.

Het College oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij tijdig een geldige aanvraag had ingediend. De argumenten van appellant, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel, werden verworpen. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 12 februari 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesede enkelvoudige kamer
AWB 07/750 12 februari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 29 september 2007, bij het College binnengekomen op 2 oktober 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 augustus 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 8 mei 2007, waarbij verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen.
Bij brief van 13 december 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 16 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant niet is verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“ Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
(…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voorzover hier van belang:
“In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 18 mei 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de steunaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets aankruist uw antwoord ‘nee’ is.”
Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2006, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Bij brief van 5 april 2007 heeft appellant verzocht om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006.
- Bij besluit van 8 mei 2007 heeft verweerder dit verzoek, dat hij heeft aangemerkt als een te laat ingediende steunaanvraag, afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 juni 2007 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in de Gecombineerde opgave op pagina 1 bij de rubriek toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Op het overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft hij niet aangegeven welke percelen hij voor verzilvering van zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 18 mei 2006 door appellant ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij brief van 5 april 2007 heeft appellant om uitbetaling van de toeslagrechten verzocht.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 1 sub a onder iii) van Verordening (EG) nr. 1187/2006, kon appellant zijn aanvraag om verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 31 mei 2006 indienen. Het pas op 6 april 2007 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Appellant heeft met zijn verwijzing naar een telefoongesprek op 4 april 2007 met een medewerker van verweerder, waarbij hem zou zijn meegedeeld dat hij het niet tijdig indienen van een steunaanvraag zou kunnen herstellen, kennelijk een beroep op het vertrouwensbeginsel willen doen. Dat kan gelet op de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het College niet slagen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in zijn beroepschrift, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het kan niet zo zijn dat het niet plaatsen van een simpel kruisje tot gevolg heeft dat geen bedrijfstoeslag wordt uitbetaald.
Appellant heeft volledig te goeder trouw gehandeld en er is slechts sprake van een vergissing. Onder die omstandigheden is het onjuist dat een zo zware sanctie als niet uitbetaling volgt.
Nu het om geheel nieuwe regelgeving gaat had het op de weg van verweerder gelegen appellant te waarschuwen, dat hij zonder kruisje geen bedrijfstoeslag uitbetaald zou krijgen. Dit klemt extra, omdat het zeer onwaarschijnlijk is, dat iemand die toeslagrechten vastgesteld heeft gekregen zal willen afzien van uitbetaling.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit de Gecombineerde opgave blijkt niet dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen steunaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op 6 april 2007, heeft appellant de steunaanvraag gedaan.
5.2 Nu ten tijde van het indienen van de steunaanvraag op 6 april 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.3 Appellants betoog dat verweerder hem had moeten waarschuwen dat hij nagelaten had een kruisje te plaatsen ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, miskent dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of hij een uitbetaling wenst. Het is geen taak van verweerder om te treden in de motieven van een aanvrager om geen uitbetaling aan te vragen. Dat het hier om nieuwe regelgeving gaat maakt dit niet anders. Het is immers de verantwoordelijkheid van de landbouwer zich op de hoogte te stellen van de toepasselijke regels alvorens een steunaanvraag in te dienen.
5.4 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas