ECLI:NL:CBB:2009:BH4537

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/66
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag 2006 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de Maatschap A en B en C, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, dat op 17 januari 2008 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van de aanvraag van appellante om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006. De procedure begon met een brief van appellante op 21 januari 2008, waarin zij bezwaar maakte tegen het besluit van 17 oktober 2007, waarin haar aanvraag om uitbetaling was afgewezen. De Minister had in dat besluit geoordeeld dat appellante in haar Gecombineerde opgave op 9 mei 2006 geen aanvraag had gedaan voor de toeslagrechten, omdat zij geen kruisje had geplaatst om aan te geven dat zij deze wilde gebruiken. Dit leidde tot de conclusie dat de aanvraag niet tijdig was ingediend, aangezien de aanvraag voor de toeslagrechten uiterlijk op 31 mei 2006 had moeten worden ingediend.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2008 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de vaststelling van haar toeslagrechten automatisch zou leiden tot uitbetaling. De Minister heeft echter gesteld dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of hij een uitbetaling wenst. Het College heeft vastgesteld dat de Gecombineerde opgave geen aanvraag voor rechtstreekse betalingen bevatte, en dat de aanvraag voor uitbetaling pas op 2 augustus 2007 was ontvangen, wat meer dan 25 dagen na de deadline was.

Het College heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave, en dat de Minister niet verplicht was om appellante te waarschuwen voor het ontbreken van een aanvraag. De conclusie was dat de aanvraag terecht was afgewezen, en het beroep van appellante werd ongegrond verklaard. Het College heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/66 12 februari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B en C, te D, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. M.M. de Vries en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 21 januari 2008, bij het College binnengekomen op 25 januari 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 januari 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 17 oktober 2007, waarbij verweerder appellantes aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 heeft afgewezen.
Bij brief van 7 april 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 7 augustus 2008 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.
Op 28 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij B en C namens appellante zijn verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
(…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voorzover hier van belang:
“In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 9 mei 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets aankruist uw antwoord ‘nee’ is.”
- Appellante heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee zij kon aangeven dat zij haar toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2006, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellante op bepaalde percelen haar toeslagrechten wilde gebruiken.
- Met een op 2 augustus 2007 bij verweerder ontvangen brief heeft appellante verweerder alsnog verzocht tot uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 over te gaan.
- Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft verweerder de aanvraag van appellante om de bedrijfstoeslag 2006 uit te betalen afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 oktober 2007 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een 14 januari 2008 gehouden hoorzitting het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellante heeft in de Gecombineerde opgave op pagina 1 bij de rubriek toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat zij haar toeslagrechten wenste te gebruiken. Op het overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft zij niet aangegeven welke percelen zij voor verzilvering van haar toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 9 mei 2006 door appellante ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij haar op 2 augustus 2007 bij verweerder ontvangen brief heeft appellante te kennen gegeven dat zij haar toeslagrechten wenste te gebruiken.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 1 sub a onder iii) van Verordening (EG) nr. 1187/2006, kon appellante haar aanvraag voor verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 31 mei 2006 indienen. Het verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is pas op 2 augustus 2007 ontvangen. Dat is ook niet binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Verweerder heeft appellantes betoog dat verweerder had moeten waarschuwen dat zij niet om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 had gevraagd aangemerkt als een beroep op een kennelijke fout in de opgave. Daarvan is echter geen sprake nu de Gecombineerde opgave geen tegenstrijdigheden bevat en objectief bezien niet onlogisch is. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een kennelijke fout is het geen taak van verweerder om zich te verdiepen in de motieven die een landbouwer kan hebben om geen steunaanvraag in te dienen.
Appellantes grief dat zij onevenredig zwaar wordt getroffen door dit besluit is opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. De daarmee gemoeide belangenafweging is ingevolge artikel 3:4 Awb beperkt indien dit uit een wettelijk voorschrift voortvloeit. De toepasselijke Europese regels regelen uitputtend wanneer sprake is van een te laat ingediende aanvraag en wat daarvan de gevolgen zijn. Slechts in een situatie van overmacht kan een te late indiening van een aanvraag verschoonbaar zijn. Niet gebleken is dat de te late aanvraag het gevolg is geweest van overmacht. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is derhalve geen sprake.
4. Het standpunt van appellante
Appellante verkeerde in de veronderstelling dat zij met de vaststelling van haar toeslagrechten tevens kon rekenen op uitbetaling daarvan. Verweerder heeft nagelaten appellante tijdig te waarschuwen dat zij geen uitbetaling van de bedrijfstoeslag had aangevraagd. In dat geval zou zij de Gecombineerde opgave tijdig hebben kunnen aanpassen. In plaats daarvan liet verweerder maandenlang niets van zich horen om vervolgens vast te stellen dat het niet tijdig plaatsen van een kruisje leidt tot een afwijzing van de aanvraag. Appellante vraagt zich af hoe zij tijdig een duidelijke fout in de opgave kan verbeteren als zij niet tijdig verneemt wat er fout is gegaan.
Het moge duidelijk zij dat er sprake is van een vergissing nu het niet plaatsen van een kruisje geen bedrijfstoeslag betekent.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave niet blijkt dat appellante gebruik wil maken van haar toeslagrechten. Appellante heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen steunaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op 2 augustus 2007, heeft appellante de steunaanvraag gedaan.
5.2 Voorzover appellante zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de op 9 mei 2006 bij verweerder ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – ziet zij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de op 9 mei 2006 ontvangen Gecombineerde opgave 2006 geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die gecombineerde opgave geen plaats.
5.3 Nu ten tijde van het indienen van het verzoek om tot uitbetaling over te gaan van 2 augustus 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.4 Appellantes betoog dat verweerder haar had moeten waarschuwen dat zij nagelaten had een kruisje te plaatsen ten teken dat zij haar toeslagrechten wenste te gebruiken, miskent dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of hij een uitbetaling wenst. Het is geen verplichting van verweerder om te treden in de motieven van een aanvrager om geen uitbetaling aan te vragen.
5.5 De veronderstelling van appellante dat met de vaststelling van haar toeslagrechten de uitbetaling daarvan automatisch zou volgen berust op onbekendheid met de toepasselijke regelgeving. Hetzelfde geldt voor de gedachte dat toekenning van MacSharry-gelden vóór 2006 betekent dat men, zonder een tijdige aanvraag daarvoor, in aanmerking komt voor uitbetaling van bedrijfstoeslag.
Voorzover appellante hiermee een beroep op overmacht wenst te doen kan dit niet slagen,daar het op de weg van de landbouwer ligt zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden voor steunverlening alvorens een steunaanvraag in te dienen.
Verweerder heeft zijnerzijds door verspreiding van brochures en dergelijke het nodige gedaan om kennisneming van die voorwaarden mogelijk te maken.
5.6 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas