ECLI:NL:CBB:2009:BH4542

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/728
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag bedrijfstoeslag 2006 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn aanvraag voor bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 25 september 2007, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van 28 augustus 2007. Dit besluit volgde op een eerdere afwijzing van zijn aanvraag op 1 februari 2007. Appellant had op 26 juni 2006 een formulier voor de Gecombineerde opgave ingediend, maar had niet aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken. Verweerder stelde dat de aanvraag niet geldig was omdat appellant niet tijdig had aangegeven dat hij gebruik wilde maken van de toeslagrechten, en dat zijn beroep op overmacht vanwege langdurige ziekte niet kon slagen.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2008 werd duidelijk dat appellant pas in november 2006 had begrepen dat hij een aanvraag moest indienen voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten. Het College oordeelde dat appellant niet had voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op overmacht, omdat hij niet binnen de gestelde termijn had gereageerd. Het College concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat deze na de deadline was ingediend en dat appellant niet had aangetoond dat hij door overmacht niet in staat was om tijdig te handelen. De beslissing van de Minister werd dan ook bevestigd, en het beroep van appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/728 10 februari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. D. Özdemir en mr. M. Prijs, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 25 september 2007, bij het College binnengekomen op 28 september 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 augustus 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 1 februari 2007, waarbij verweerder de aanvraag bedrijfstoeslag 2006 van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 31 oktober 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door C te D is verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)
Artikel 72
Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten, samen met de relevante bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan de autoriteit worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is.”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voorzover hier van belang:
“In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 26 juni 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets invult uw antwoord ‘nee’ is.”
Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2006, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Bij brief van 29 juni 2006, door verweerder ontvangen op 24 juli 2006, heeft appellant uiteengezet dat de niet tijdige indiening van de Gecombineerde opgave is veroorzaakt door langdurige ziekte van appellant. Met deze brief doet appellant een beroep op overmacht.
- Bij brief van 1 augustus 2006 heeft verweerder appellant gewezen iop enige onvolkomendheden in de Gecombineerde opgave. Appellant is in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen
- Bij brief van 14 november 2006, bij verweerder ontvangen op 16 november 2006, heeft appellant verzocht het formulier Gecombineerde te mogen wijzigen in die zin dat hij daarmee tevens de bedrijfstoeslag 2006 wenst aan te vragen.
- Bij besluit van 1 februari 2007 heeft verweerder de aanvraag bedrijfstoeslag afgewezen.
- Bij brief van 14 februari 2007 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 24 juni 2007 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in zijn Gecombineerde opgave op pagina 1 bij de rubriek toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Op het overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft hij niet aangegeven welke percelen hij voor verzilvering van zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 26 juni 2006 door appellant ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij brief van 14 november 2006 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 1 sub a onder iii) van Verordening (EG) nr. 1187/2006, kon appellant zijn aanvraag voor verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 31 mei 2006 indienen. Het pas op 16 november 2006 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Het beroep op overmacht in verband met langdurige ziekte van appellant kan niet slagen. Het beroep op overmacht is gedaan bij brief van 29 juni 2006, die verweerder pas bereikte op 26 juli 2006. Daarmee is niet voldaan aan de in artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 gestelde voorwaarde dat een beroep op overmacht binnen tien werkdagen na het inwerking treden daarvan ( in dit geval dus binnen tien dagen na 26 juni 2006, de datum waarop de Gecombineerde opgave werd ontvangen) aan verweerder dient te worden gemeld.
Overigens meent verweerder dat de langdurige ziekte van appellant niet kan worden aangemerkt als overmacht. Gelet op het feit dat appellant reeds geruime tijd met ziekte kampt had van hem verwacht had mogen worden dat hij inmiddels maatregelen zou hebben getroffen om er voor te zorgen dat, ondanks zijn ziekte, de Gecombineerde opgave tijdig en volledig ingevuld bij verweerder werd ingediend.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft uit de telefonische en schriftelijke contacten met verweerder kort na de indiening van de Gecombineerde aanvraag steeds afgeleid dat hij op begrip mocht rekenen voor het feit dat de gecombineerde opgave verlaat werd ingediend in verband met zijn ziekte. Uiterst teleurstellend is het dat verweerder vervolgens, zonder verder onderzoek naar de gevolgen van de ziekte voor de bedrijfsvoering, het beroep op overmacht afwijst. Indien appellant tevoren had geweten dat verweerder dit standpunt inneemt dan had hij geen moeite gedaan om alsnog een correctie op de aanvraag in te dienen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de op 26 juni 2006 bij verweerder ontvangen Gecombineerde opgave op geen enkele wijze blijkt dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag gedaan. Eerst met de brief van 14 november 2006, die door verweerder is aangemerkt als een verzoek om alsnog in aanmerking te mogen komen voor de bedrijfstoeslag, moet appellant geacht worden een verzamelaanvraag te hebben gedaan.
5.2 Nu ten tijde van het indienen van de verzamelaanvraag op 16 november 2006 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.3 Het College volgt appellant niet in zijn betoog dat het niet tijdig aanvragen van uitbetaling van de toeslagrechten het gevolg is van een situatie van overmacht. Reeds het feit dat appellant niet overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 binnen tien werkdagen aan verweerder heeft gemeld dat hij door een situatie van overmacht niet in staat was tijdig een aanvraag voor uitbetaling van zijn toeslagrechten in te dienen maakt dat het beroep op overmacht niet kan slagen.
Daarnaast rechtvaardigt de situatie van appellant ook geen succesvol beroep op overmacht. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.
Nu appellant reeds geruime tijd onder medisch psychische behandeling staat had het op zijn weg gelegen om zodanige voorzieningen te treffen dat de nadelige gevolgen van zijn ziekte voor zijn bedrijfsvoering tot een minimum beperkt zouden worden. Niet valt in te zien dat het voor appellant onmogelijk was om tijdig zulke maatregelen te treffen dat, ondanks zijn ziekte, de Gecombineerde opgave 2006 correct en tijdig zou worden ingediend.
5.4 Dat appellant pas in november 2006 van derden begreep dat hij met de Gecombineerde opgave een aanvraag diende te doen voor uitbetaling van zijn toeslagrechten kan hem niet baten. Het is immers de verantwoordelijkheid van degene die uitbetaling wenst zich tevoren op de hoogte te stellen van de voorwaarden die daarvoor gelden.
5.5 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas