ECLI:NL:CBB:2009:BH4551
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 26 februari 2008, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 17 januari 2008. Dit besluit was een reactie op het bezwaar van appellant tegen een afwijzing van zijn aanvraag van 1 februari 2007. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant in zijn Gecombineerde opgave niet had aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2008 werd het onderzoek aangehouden om verweerder de kans te geven aanvullende informatie te verstrekken. Na het indienen van deze informatie door verweerder op 13 november 2008, hebben beide partijen aangegeven dat een nadere behandeling ter zitting niet nodig was. Het College heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De kern van het geschil draait om de vraag of appellant een steunaanvraag heeft ingediend. Het College concludeert dat uit de Gecombineerde opgave niet blijkt dat appellant gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. De aanvraag om uitbetaling van de toeslagrechten werd pas op 10 augustus 2006 gedaan, wat meer dan 25 dagen na de deadline was. Hierdoor moest de aanvraag op grond van de Europese regelgeving worden afgewezen. Appellant heeft betoogd dat er sprake was van een kennelijke fout, maar het College oordeelt dat deze beoordeling pas aan de orde is als er een geldige steunaanvraag is ingediend.
Het College heeft ook het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de situatie van melkveehouders die wel de gelegenheid kregen om hun aanvraag aan te passen niet vergelijkbaar was met die van appellant. Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.