ECLI:NL:CBB:2009:BH4551

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/163
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 26 februari 2008, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 17 januari 2008. Dit besluit was een reactie op het bezwaar van appellant tegen een afwijzing van zijn aanvraag van 1 februari 2007. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant in zijn Gecombineerde opgave niet had aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.

Tijdens de zitting op 16 oktober 2008 werd het onderzoek aangehouden om verweerder de kans te geven aanvullende informatie te verstrekken. Na het indienen van deze informatie door verweerder op 13 november 2008, hebben beide partijen aangegeven dat een nadere behandeling ter zitting niet nodig was. Het College heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellant een steunaanvraag heeft ingediend. Het College concludeert dat uit de Gecombineerde opgave niet blijkt dat appellant gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. De aanvraag om uitbetaling van de toeslagrechten werd pas op 10 augustus 2006 gedaan, wat meer dan 25 dagen na de deadline was. Hierdoor moest de aanvraag op grond van de Europese regelgeving worden afgewezen. Appellant heeft betoogd dat er sprake was van een kennelijke fout, maar het College oordeelt dat deze beoordeling pas aan de orde is als er een geldige steunaanvraag is ingediend.

Het College heeft ook het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de situatie van melkveehouders die wel de gelegenheid kregen om hun aanvraag aan te passen niet vergelijkbaar was met die van appellant. Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/163 18 februari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 26 februari 2008, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 januari 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 1 februari 2007, waarbij verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 25 maart 2008 heeft appellant zijn beroep van gronden voorzien.
Bij brief van 23 april 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 16 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellant zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Ter zitting is de behandeling aangehouden om verweerder de gelegenheid te bieden aanvullende informatie te verschaffen. Bij brief van 13 november 2008 heeft verweerder de gevraagde aanvullende informatie verstrekt. Appellant heeft hierop gereageerd bij brieven van 26 november en 1 december 2008.
Bij brieven van respectievelijk 9 en 11 december 2008 hebben partijen meegedeeld een nadere behandeling ter zitting van het beroep niet noodzakelijk te vinden. Het College heeft daarop het onderzoek gesloten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- (…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voorzover hier van belang:
“In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 12 mei 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de steunaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets aankruist uw antwoord ‘nee’ is.”
Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2006, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken. Appellant heeft op de Gecombineerde opgave wel aangegeven dat hij in aanmerking wenst te komen voor melkpremie.
- Bij brief van 10 augustus 2006 heeft appellant verweerder meegedeeld dat hij per abuis verzuimd had in de Gecombineerde opgave aan te kruisen dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Appellant heeft aangegeven dat het hier om een kennelijke fout gaat en heeft verweerder verzocht de opgave daarom alsnog te wijzigen.
- Telefonisch heeft een medewerker van verweerder op 19 december 2006 aan appellant meegedeeld dat er geen sprake is van een kennelijke fout en dat de Gecombineerde opgave dus niet zal worden gewijzigd.
- Bij brief van 23 december 2006 heeft verweerder appellant in verband met de bedrijfstoeslag 2006 een eerste betaling van € 4740,00 toegezegd.
- Bij besluit van 1 februari 2007 heeft verweerder de aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 afgewezen. Verweerder heeft appellants brief van 10 augustus 2006 daarbij als steunaanvraag aangemerkt.
- Bij brief van 6 maart 2007 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit tot afwijzing.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 30 augustus 2007 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in zijn Gecombineerde opgave op pagina 1 bij de rubriek toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Op het overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft hij niet aangegeven welke percelen hij voor verzilvering van zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 12 mei 2006 door appellant ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij brief van 10 augustus 2006 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 1 sub a onder iii) van Verordening (EG) nr. 1187/2006, kon appellant zijn aanvraag voor verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 31 mei 2006 indienen. Het pas op 11 april 2007 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Met betrekking tot de gestelde onduidelijkheden in de Gecombineerder opgave overweegt verweerder dat het de verantwoordelijkheid van de landbouwer is om zorg te dragen voor het indienen van een juiste en tijdige steunaanvraag. Bij onduidelijkheden en vragen had appellant contact kunnen opnemen met het LNV-loket dan wel zich moeten laten bijstaan door een deskundige. Verweerder meent overigens dat door hem over het GLB-systeem ruim voldoende voorlichting is gegeven.
Juist is dat melkveehouders, die verzuimd hadden in de Gecombineerde opgave aan te kruisen dat zij voor melkpremie in aanmerking wensten te komen, in de loop van 2006 door medewerkers van Productschap Zuivel (hierna: PZ) zijn benaderd. Zij werden alsnog in de gelegenheid gesteld de Gecombineerde opgave op dit punt aan te passen. Appellants verzoek om landbouwers die nagelaten hadden een kruisje te plaatsen ten teken dat zij uitbetaling van de bedrijfstoeslag wensten, op gelijke wijze te behandelen, kan niet worden ingewilligd. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft immers in vaste jurisprudentie geoordeeld dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan leiden tot financiële aanspraken in strijd met Europese regelgeving.
Dat appellant een eerste aanbetaling bedrijfstoeslag heeft ontvangen berust op een vergissing nu de steunaanvraag wegens te late indiening moest worden afgewezen. Het reeds uitbetaalde bedrag is ten onrechte uitbetaald en zal worden teruggevorderd.
Ter zitting en bij brief van 13 november 2008 heeft verweerder omtrent de door medewerkers van PZ aan melkveehouders geboden mogelijkheid tot aanpassing van de Gecombineerde opgave nog het volgende opgemerkt.
PZ- medewerkers hebben in de week van 11 december 2006 melkveehouders benaderd die verzuimd hadden aan te geven dat zij melkpremie wensten. Daarbij is betrokkenen de gelegenheid geboden hun opgave alsnog aan te passen. Op basis van de aangepaste opgave heeft PZ als betaalorgaan voor de melkpremie vervolgens beoordeeld of tot uitbetaling van deze premie kon worden overgegaan. Bij deze gang van zaken waren dus geen medewerkers van verweerder betrokken.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het niet aankruisen door appellant van de vraag of hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken heeft voor hem onaanvaardbaar zware gevolgen.
Ten onrechte is hem geen mogelijkheid geboden deze vergissing te herstellen. Dit had wel moeten gebeuren nu er sprake is van een kennelijke fout. Het is immers niet voor de hand liggend dat een landbouwer eerst moeite doet om toeslagrechten te krijgen en dat hij vervolgens geen uitbetaling daarvan zou wensen.
Appellant betwijfelt of de elektronisch ingediende gecombineerde opgave wel goed is verwerkt bij verweerder. Bevatte het formulier niet toch aanwijzingen dat beoogd werd uitbetaling van de bedrijfstoeslag te verkrijgen? Hoe kan het anders dat verweerder tot het doen van een eerste betaling is overgegaan?
Appellant ziet geen verschil tussen het niet tijdig doen van een steunaanvraag voor melkpremie en het niet tijdig indienen van een steunaanvraag voor de bedrijfstoeslag. Onbegrijpelijk is dan dat melkveehouders wel de gelegenheid krijgen alsnog een kruisje te zetten en aanvragers van bedrijfstoeslag niet. Dit is extra wrang nu verweerders Dienst Regelingen vervolgens de aangepaste aanvragen van melkveehouders heeft beoordeeld en aanvaard.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave niet blijkt dat appellant gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen steunaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten van 10 augustus 2006, heeft appellant de steunaanvraag gedaan.
5.2 Nu ten tijde van het indienen van de verzamelaanvraag op 10 augustus 2006 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.3 Voorzover appellant zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de op 12 mei 2006 ontvangen Gecombineerde opgave – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – ziet hij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de op 12 mei 2006 ontvangen Gecombineerde opgave 2006 geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die gecombineerde opgave geen plaats.
5.4 Aangaande appellants beroep op de door het Productschap Zuivel gevolgde handelwijze om melkveehouders die verzuimd hadden om tijdig aan te kruisen dat zij uitbetaling van melkpremie wensten, op te bellen en in de gelegenheid te stellen om dit verzuim te herstellen, overweegt het College als volgt.
Allereerst geldt dat appellant verweerders betoog dat medewerkers van de Dienst Regelingen niet betrokken waren bij de gang van zaken rond de melkveehouder die eind 2006 werden benaderd met de vraag of zij echt geen melkpremie wilden aanvragen, niet heeft weersproken. Hetzelfde geldt voor verweerders uiteenzetting dat PZ, als betaalorgaan van de melkpremie, zelfstandig en zonder inmenging van verweerder over de aanvragen voor uitbetaling van melkpremie heeft beslist. Het College ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door verweerder terzake gegeven uiteenzetting.
Tegen deze achtergrond is er geen grondslag voor het oordeel dat verweerder, die ter zake een eigen verantwoordelijkheid heeft, in strijd met het recht gehandeld zou hebben door de handelwijze van PZ niet te volgen. Appellants beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
5.5 Appellants suggestie dat uit het doen van een eerste aanbetaling door verweerder zou blijken dat de Gecombineerde opgave aanwijzingen bevat dat wel gevraagd werd om uitbetaling van bedrijfstoeslag wordt niet ondersteund door de door verweerder in kopie overgelegde Gecombineerde opgave en het daarbij behorende Overzicht gewaspercelen, waarop geen “G” te zien is achter de opgegeven percelen. Appellant heeft bovendien zelf in zijn brief van 10 augustus aangegeven dat hij heeft nagelaten een kruisje te plaatsen bij de vraag of hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Enig nader bewijs voor de stelling dat achter de percelen wel een “G” zou zijn geplaatst is niet gegeven.
5.6 Voorzover appellant met zijn betoog dat hij door het niet ontvangen van de bedrijfstoeslag onevenredig zwaar wordt getroffen een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Awb, heeft willen doen, kan dit niet slagen.
De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voorzover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen was verweerder op grond van de toepasselijke Europese regels gehouden de aanvraag af te wijzen nu deze te laat was ingediend en niet gebleken is dat dit te wijten is aan overmacht.
5.7 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas