ECLI:NL:CBB:2009:BH4559

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/898
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 9 november 2007, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 4 oktober 2007. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een bezwaar tegen een afwijzing van 30 juli 2007, waarin verweerder had geconcludeerd dat appellant zijn aanvraag niet correct had ingediend. De kern van het geschil draait om de vraag of appellant zijn toeslagrechten correct had aangegeven in de Gecombineerde opgave 2006, die hij op 15 mei 2006 indiende. Verweerder stelde vast dat appellant op het formulier niet had aangekruist dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken, en dat hij pas na de deadline van 31 mei 2006 een verzoek om uitbetaling indiende. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat appellant niet tijdig en correct had gehandeld, en dat zijn beroep ongegrond was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de landbouwer om aanvragen correct en tijdig in te dienen, en dat het beroep op onbehoorlijk bestuur niet kon slagen, omdat appellant had moeten weten dat hij zijn aanvraag tijdig moest indienen, ongeacht de status van zijn toeslagrechten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/898 18 februari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: A.D. Dommerholt RA, werkzaam bij CountusAccountants en adviseurs te Enschede,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 9 november 2007, bij het College binnengekomen op 14 november 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 oktober 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 30 juli 2007, waarbij verweerder het verzoek om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 24 januari 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 16 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van zijn zoon C, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- (…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
Artikel 11
Uiterste datum voor het indienen van de verzamelaanvraag
1. Een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, mag slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen.
(…)
2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei. (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voorzover hier van belang:
“In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…) maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 15 mei 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets aankruist uw antwoord ‘nee’ is.”
Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2006, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Appellant heeft naar aanleiding van verweerders besluit tot vaststelling van zijn toeslagrechten uit de nationale reserve van 22 september 2006 verweerder bij brief van 30 november 2006 - door verweerder ontvangen op 4 december 2006 - verzocht aan te geven hoe hij deze toeslagrechten kan verzilveren. Aangezien appellant zich er van bewust is dat hij op de Gecombineerde opgave niet heeft aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wenst te gebruiken, heeft hij als bijlage op een kopie van blad 1 van de Gecombineerde opgave alsnog aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wenst te gebruiken. Tevens heeft hij een kopie van het onderdeel Overzicht gewaspercelen van de gecombineerde opgave overgelegd.
- Bij besluit van 30 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 van appellant afgewezen. Daarbij heeft hij aangegeven appellants brief van 30 november 2006 als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave aan te merken.
- Bij brief van 15 augustus 2007 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in zijn Gecombineerde opgave op pagina 1 bij de rubriek toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Op het overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft hij niet aangegeven welke percelen hij voor verzilvering van zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 15 mei 2006 door appellant ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij brief van 30 november 2006 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 1 sub a onder iii) van Verordening (EG) nr. 1187/2006, kon appellant zijn aanvraag voor verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 31 mei 2006 indienen. Het pas op 4 december 2007 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer om er voor te zorgen dat de Gecombineerde opgave juist ingevuld en tijdig wordt ingediend. Van hem wordt verwacht dat hij zich, alvorens om betaling te vragen, op de hoogte stelt van de toepasselijke regels. Zijn beroep op de veronderstelling dat hij de Gecombineerde opgave niet juist kon en mocht invullen voordat zijn toeslagrechten waren vastgesteld, kan niet slagen.
4. Het standpunt van appellant
In de toelichting op de Gecombineerde opgave wordt niet aangegeven hoe men toeslagrechten uit de nationale reserve kan verzilveren. Daarenboven beschikte appellant op de datum dat de Gecombineerde opgave werd ingevuld over geen enkel toeslagrecht. Zijn toeslagrechten uit de nationale reserve werden immers pas op 22 september 2006 vastgesteld. Onder die omstandigheden meende appellant dat hij nog niet kon en mocht invullen dat hij zijn toeslagrecht wenste te verzilveren.
Appellant heeft derhalve naar eer en geweten gehandeld toen hij, nadat zijn toeslagrechten uit de nationale reserve waren vastgesteld, navraag deed bij verweerder hoe hij deze rechten kon verzilveren. Appellant meent dat hij door de opstelling van verweerder geconfronteerd wordt met onbehoorlijk bestuur.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave niet blijkt dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de gecombineerde opgave geen steunaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op 4 december 2006, heeft appellant de steunaanvraag gedaan.
5.2 Nu ten tijde van het indienen van de steunaanvraag op 4 december 2006 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.3 Appellants betoog dat hij ten tijde van het invullen van de Gecombineerde opgave nog geen toeslagrechten had en dat hij deze pas voor uitbetaling kon opgeven nadat ze waren vastgesteld, kan niet slagen.
Uit de onder rubriek 2.1 van deze uitspraak aangehaalde regelgeving blijkt dat de verzamelaanvraag vóór uiterlijk 26 juni 2006 bij verweerder moet worden ingediend. Appellants betoog leidt er toe dat door hem na 26 juni 2006 een steunaanvraag zou moeten worden ingediend; dit is niet mogelijk.
5.4 Uit de vraagstelling in de Gecombineerde opgave 2006, de brochure daarbij en het door verweerder – aan het College ambtshalve bekende – verspreide voorlichtingsmateriaal kon appellant niet afleiden dat hij de vraag of hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, niet mocht invullen, zo lang hij geen besluit tot vaststelling van zijn toeslagrechten had ontvangen. Verweerder heeft immers steeds uitdrukkelijk aangegeven dat iedere landbouwer op het moment dat hij de Gecombineerde opgave zou invullen nog geen besluit zou hebben ontvangen op zijn aanvraag vaststelling toeslagrechten (zie onder meer de brochure bij de Gecombineerde opgave, pagina 9). Dit betekent dat de uitbetaling van bedrijfstoeslag 2006 in alle gevallen diende te worden aangevraagd op basis van nog niet definitief vastgestelde toeslagrechten.
5.5 Voorzover appellant niettemin twijfelde of hij uitbetaling kon vragen van de nog niet vastgestelde toeslagrechten uit de nationale reserve, had het op zijn weg gelegen bij verweerder of anderszins nadere informatie te vragen. Dat appellant er voor heeft gekozen om op basis van zijn veronderstelling dat een aanvraag nog niet mogelijk zou zijn, geen aanvraag in te dienen, dient voor zijn risico te komen.
5.6 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas