ECLI:NL:CBB:2009:BH4683

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/921
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • F. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing akkerbouwsubsidie op basis van perceelsdefinitie en controleonderzoek

In deze zaak heeft de Maatschap A en B, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de afwijzing van een aanvraag voor akkerbouwsubsidie. De aanvraag was gedaan op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun voor een perceel dat door verweerder niet als akkerland werd erkend. De procedure begon met een brief van appellante op 27 november 2007, waarin zij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 19 oktober 2007, dat voortvloeide uit een controleonderzoek op 21 oktober 2005. Verweerder had vastgesteld dat het perceel niet voldeed aan de definitie van akkerland, wat leidde tot de afwijzing van de subsidieaanvraag en een uitsluiting van € 2013,98.

Tijdens de zitting op 28 januari 2009 werd het geschil verder toegelicht. Appellante stelde dat het perceel in de referentiejaren als tijdelijk grasland was opgegeven, maar dat zij de intentie had om het als akkerland te gebruiken. Verweerder daarentegen betoogde dat het perceel gedurende de referentiejaren als grasland was gebruikt en dat appellante niet had aangetoond dat het perceel aan de subsidievoorwaarden voldeed. Het College oordeelde dat de controle van de perceelshistorie door verweerder correct was en dat appellante niet met voldoende bewijs kwam om de afwijzing van de subsidie aan te vechten.

De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard. Het College concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat het perceel niet als akkerland kon worden aangemerkt, en dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag. De beslissing van verweerder om de subsidieaanvraag af te wijzen en de uitsluiting op te leggen werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/921 18 februari 2008
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Bakkker Schut, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 27 november 2007, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 oktober 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 23 maart 2006, waarbij verweerder heeft beslist op de aanvraag akkerbouwsubsidie van appellante op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling).
Bij brief van 21 december 2007 heeft appellante haar beroep van gronden voorzien.
Bij brief van 8 januari 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 januari 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…)
Artikel 108
Subsidiabele grond
Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op de datum vastgesteld voor aanvragen voor oppervlaktesteun in 2003 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang als volgt:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. (…)
2. "blijvend grasland": grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf werd opgenomen met uitzondering van de grond die valt onder de bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad ingestelde braakleggingsregelingen, de grond die valt onder de bij artikel 54, lid 2, en artikel 107 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde braakleggingsregelingen, de overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad braakgelegde oppervlakten en de overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad braakgelegde oppervlakten;
(…)
22. “geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 51
Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
(…)
2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de oppervlakten voor de steunregelingen voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de aangegeven oppervlakte meer dan 30 % groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd. (…)
3. Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft met het formulier “Gecombineerde opgave 2005” akkerbouwsubsidie aangevraagd voor 13.81 ha maïs; daaronder het perceel 9 met een aangevraagde oppervlakte van 4.80 ha.
- Bij brief van 8 november 2005 heeft verweerder appellante meegedeeld dat perceel 9 volgens de hem bekende gegevens uit een controleonderzoek op 21 oktober 2005 niet voldoet aan de definitie akkerland. Appellante is daarbij de gelegenheid geboden aan te tonen dat wel is voldaan aan de definitie. Appellante heeft hierop niet gereageerd.
- Bij besluit van 23 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag akkerbouwsubsidie afgewezen en appellante een uitsluiting opgelegd tot een bedrag van € 2013,98. Verweerder heeft daarbij overwogen dat perceel 9 niet voldoet aan de definitie akkerland.
- Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt bij brief van 28 april 2006, aangevuld bij brief van 4 juli 2006.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 21 september 2006 gehouden hoorzitting en nadat appellante bij brief van 16 januari 2007 een luchtbeeld van Aerogrid met betrekking tot perceel 9 had overgelegd, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Na controle van de perceelshistorie is gebleken dat perceel 9 in de jaren 1998 tot en met 2003 door appellante steeds als tijdelijk grasland is opgegeven. Daarmee voldoet het perceel niet aan de definitie akkerland en is het als niet geconstateerd aangemerkt.
Hierdoor ontstaat een verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 53,27 % bedraagt. Met toepassing van artikel 51, tweede en derde lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft verweerder de aanvraag vervolgens afgewezen en appellante een uitsluiting opgelegd van
€ 2013,98.
Appellante heeft niet met bewijsmateriaal aangetoond dat perceel 9, ondanks de opgave als grasland gedurende de referentiejaren, wel voldoet aan de definitie akkerland.
Het opgeven van een perceel dat niet aan de subsidievoorwaarden voldoet dient voor rekening en risico van de aanvrager te komen. Daarenboven had appellante tijdig een door verweerder ontwikkeld computerprogramma kunnen raadplegen om te zien of perceel 9 aan de definitie akkerland voldeed.
Onjuist is appellantes betoog dat er sprake is van een kennelijke fout nu verweerder aan de hand van dit programma in een oogopslag zelf had kunnen zien dat perceel 9 per abuis als steunwaardig werd opgegeven. Verweerder heeft op de betreffende site een perceel als niet subsidiewaardig aangegeven indien hem geen gegevens bekend zijn dat het perceel aan de definitie akkerland voldoet. Dit betekent dat niet uit te sluiten is dat een aanvrager zelf wel over gegevens beschikt dat toch aan de definitie wordt voldaan.
Dat perceel 9 in 2003 door appellante als tijdelijk grasland werd opgegeven en appellante de intentie had dit stuk grond als akkerland te gaan gebruiken kan haar niet baten. Voor perceel 9 staat immers vast dat het vijf achtereenvolgende jaren met gras ingezaaid is geweest. Daarmee wordt voldaan aan de omschrijving van het begrip blijvend grasland in artikel 2, onder 2, van Verordening (EG) nr. 796/2004.
Niet valt in te zien waarom de situatie van perceel 9 in de jaren kort voor en kort na de referentieperiode betrokken zou moeten worden bij de beoordeling van de vraag of voldaan wordt aan de definitie akkerland.
Ten onrechte meent appellante dat bij de bepaling van het uitsluitingsbedrag rekening moet worden gehouden met de korting basisareaal maïs en de modulatiekorting. Het College bij uitspraak van 17 oktober 2007 (AWB 06/438; www.rechtspraak.nl, LJN BB6209) beslist dat verweerder bij de berekening van het uitsluitingsbedrag geen rekening dient te houden met de opgelegde maïskorting en dat uitgegaan kan worden van het bruto bedrag per hectare.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat uit analyse van in beroep door verweerder overgelegde satellietbeelden, voorzien van een analyse door Georas, blijkt dat op perceel 9 in de jaren 1998 tot en met 2000 gras heeft gestaan en dat het niet is gebruikt voor de teelt van aardappelen. De door appellante in geding gebrachte luchtfoto van Aerogrid van 1 juni 2003 dateert van na de referentieperiode. Deze geeft dus geen uitsluitsel over het feitelijk gebruik van perceel 9 in de referentieperiode.
4. Het standpunt van appellante
Verweerder heeft bij zijn beslissing op bezwaar ten onrechte geen satellietbeelden betrokken. Dit, ondanks het feit dat appellante tijdens de hoorzitting uitdrukkelijk heeft gesteld dat op perceel 9 in de jaren 1998/1999 sprake was van roulatieteelt van aardappelen. In die jaren werd het perceel niet correct opgegeven, daar appellante problemen voorzag met de aandelen Avebe. Verweerder heeft verder, zoals gebruikelijk in soortgelijke procedures, nagelaten beelden van Aegrogrid bij zijn besluitvorming te betrekken.
Appellante heeft perceel 9 in 2003 gebruikt als tijdelijk grasland met het oog op de vruchtwisseling van tijdelijk grasland naar maïs in 2004.
Indien verweerder zijn eigen internetsite, waarop men kan zien of een voor subsidie opgegeven perceel voldoet aan de definitie akkerland, zou hebben geraadpleegd bij de eerste controle van de aanvraag van appellante, zou in een oogopslag zijn vastgesteld dat appellante perceel 9 per abuis voor subsidie had opgegeven. Dit betekent dat verweerder deze opgave ten onrechte niet als kennelijke fout heeft aangemerkt.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft op basis van onderzoek vastgesteld dat het door appellante voor premie in aanmerking gebrachte perceel 9 met een oppervlakte van 4.80 ha gedurende de referentieperiode vanaf 16 mei 1998 tot en met 15 mei 2003 in gebruik is geweest als grasland in de zin van artikel 2, onder 2, van Verordening (EG) nr. 796/2004. Appellante heeft geen gegevens aangedragen op grond waarvan aan de juistheid van verweerders vaststelling zou moeten worden getwijfeld. De enkele mededeling dat perceel 9 in 1998 of 1999 was geruild met een akkerbouwer die er aardappelen heeft geteeld, maar dat het perceel bewust als grasland is opgegeven in verband met problemen met Avebe-aandelen, is onvoldoende. Daar komt bij dat de deskundige van GeoRas, na bestudering van de satellietbeelden, tot de conclusie komt dat op de beelden van 1998 tot en met 2000 gras is te zien en dat er geen aanwijzingen zijn voor de teelt van aardappelen. Welke teelt appellante met de juni 2003 foto van Aerogrid wil bewijzen heeft appellante niet aangegeven. In ieder geval dateert de foto van na de referentieperiode en stelt appellante pas in 2004 op het perceel maïs te hebben verbouwd.
Dit leidt ertoe dat perceel 9 op grond van artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 niet voor premie in aanmerking komt.
5.2 Van een kennelijke fout in de zin van het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie is in dit geval geen sprake.
Voorzover appellante heeft willen betogen dat verweerder bij raadpleging van zijn eigen website, met behulp waarvan aanvragers van subsidie kunnen nagaan of een door hen voor subsidie opgegeven perceel voldoet aan de definitie akkerland, direct had kunnen zien dat appelante een niet steunwaardig perceel had opgegeven voor subsidie, overweegt het College dat het geen grondslag kan aanwijzen op grond waarvan verweerder verplicht is een aanvraag na binnenkomst op mogelijke fouten als hier aan de orde te controleren en de aanvrager eventueel te waarschuwen, dat hij mogelijk een vergissing heeft gemaakt.
Daarenboven heeft verweerder uiteengezet dat de website onjuiste en onvolledige gegevens kan bevatten. Het is mogelijk dat een aanvrager bewust een perceel voor subsidie opgeeft, dat volgens de website niet steunwaardig zou zijn, maar waarvan hij weet dat het wel steunwaardig is. Verweerder kon dus niet met zekerheid vaststellen dat appellante niet de bedoeling kon hebben gehad perceel 9 voor subsidie op te geven.
5.3 Nu perceel 9 in de referentiejaren grasland is geweest, is het op goede gronden als niet geconstateerd aangemerkt en was verweerder gehouden toepassing te geven aan artikel 51 van Verordening (EG) nr. 795/2004. Dat betekent dat op de aanvraag geen subsidie kon worden toegekend en dat appellante een uitsluiting diende te worden opgelegd.
5.4 Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009.
w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas