ECLI:NL:CBB:2009:BH4686

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/206
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • F. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitbetaling toeslagrechten op basis van GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin de uitbetaling van zijn toeslagrechten over het jaar 2006 werd geweigerd. Het beroep is ingediend op 19 maart 2008, naar aanleiding van een besluit van 6 februari 2008, dat op het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 24 oktober 2007 betrekking had. Dit eerdere besluit weigerde de uitbetaling van de toeslagrechten, omdat appellant geen toeslagrechten had opgebouwd in de referentieperiode, aangezien hij pas in 2004 met zijn boerenbedrijf was begonnen.

De procedure omvatte een zitting op 28 januari 2009, waar zowel appellant als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De grondslag van het geschil betreft de Verordening (EG) nr. 1782/2003, die voorschriften vaststelt voor de uitbetaling van steun op basis van toeslagrechten. Appellant stelde dat hij recht had op toeslagrechten uit de nationale reserve, maar verweerder had deze aanvraag definitief afgewezen.

Het College heeft vastgesteld dat appellant geen aanspraak kan maken op toeslagrechten die voor verzilvering in aanmerking komen, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De beslissing van de verweerder om de aanvraag om uitbetaling van subsidie af te wijzen, is in overeenstemming met de geldende regelgeving. Het College heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/206 25 februari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. R. van Leeuwen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 17 maart 2008, bij het College binnengekomen op 19 maart 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 februari 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 24 oktober 2007, waarbij verweerder beslist heeft op appellants verzoek om uitbetaling van zijn toeslagrechten 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling).
Bij brief van 9 mei 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 januari 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 36
Uitbetaling
1. De steun op grond van de bedrijfstoeslagregeling wordt uitbetaald uit hoofde van de toeslagrechten als gedefinieerd in hoofdstuk 3 die gepaard gaan met een gelijk aantal subsidiabele hectaren als gedefinieerd in artikel 44, lid 2.
Artikel 44
Gebruik van de toeslagrechten
1. Elk toeslagrecht dat gepaard gaat met een subsidiabele hectare geeft recht op de uitbetaling van het in het kader van het toeslagrecht vastgestelde bedrag.
(…)”
Artikel 24 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“Aangifte en gebruik van toeslagrechten
1. Alleen de landbouwer die op de uiterste datum voor indiening van een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling toeslagrechten in bezit heeft, mag deze toeslagrechten eens per jaar ter betaling aangeven.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Met het formulier “Gecombineerde opgave 2006” heeft appellant onder meer te kennen gegeven dat hij zijn toeslagrechten 2006 wenst te gebruiken.
- Bij brief van 8 maart 2007 heeft verweerder appellant meegedeeld dat voor hem naar aanleiding van zijn melding nationale reserve geen toeslagrechten uit de nationale reserve zullen worden vastgesteld.
- Bij besluit van 16 maart 2007 heeft verweerder appellants toeslagrechten vastgesteld op 0,00 met een waarde van € 0,00. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft verweerder bij besluit van 21 mei 2007 ongegrond verklaard.
Tegen deze ongegrondverklaring heeft appellant beroep ingesteld bij het College. Bij uitspraak van 31 augustus 2007, gewezen onder zaaknummer AWB 07/490, heeft het College dit beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Een tegen deze uitspraak gedaan verzet heeft het College bij uitspraak van 10 december 2007 ongegrond verklaard.
- Bij brief van 5 april 2007 heeft verweerder aangekondigd dat appellant over het jaar 2006 geen bedrijfstoeslag zal ontvangen.
- Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft verweerder de aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten over 2006 afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 november 2007 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 22 januari 2008 met appellant gevoerd telefoongesprek, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit gehandhaafd en de uitbetaling van toeslagrechten geweigerd, omdat voor appellant geen toeslagrechten zijn vastgesteld. Appellant is pas in 2004 met zijn boerenbedrijf begonnen, wat tot gevolg had dat hij in de referentieperiode geen toeslagrechten heeft opgebouwd. Evenmin beschikt appellant over toeslagrechten uit de nationale reserve. De aanvraag toeslagrechten uit de nationale reserve is definitief afgewezen. Ook anderszins heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij op 15 mei 2006 over toeslagrechten beschikte.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in 2004 geïnvesteerd in grond en gebouwen en in 2005 heeft hij premie voor ooien aangevraagd en gekregen. Uit dien hoofde heeft hij recht op toeslagrechten uit de nationale reserve. Dat deze niet voor hem zijn vastgesteld omdat daarvoor door hem geen tijdige aanvraag is ingediend, kan hem niet worden tegengeworpen.
Verweerder is immers tekort geschoten in zijn voorlichting aan landbouwers. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten appellant tijdig te informeren dat hij een melding nationale reserve had moeten indienen. Appellant verzoekt hem alsnog toeslagrechten toe te kennen en over te gaan tot uitbetaling bedrijfstoeslag voor 2006, 2007 en 2008.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In het kader van het van de productie losgekoppelde stelsel van de bedrijfstoeslagregeling vindt subsidieverstrekking plaats op basis van het aantal en de waarde van de aan de landbouwer toegekende toeslagrechten. Bij inmiddels onherroepelijk besluit van verweerder van 26 maart 2007 zijn appellant geen toeslagrechten (gewoon of uit de nationale reserve) toegekend. In de onderhavige procedure staat niet ter beoordeling of verweerder daartoe destijds terecht heeft besloten.
Aangezien vaststaat dat appellant geen aanspraak maakt op toeslagrechten die voor verzilvering in aanmerking komen, heeft verweerder op grond van de artikelen 36 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en 24 van Verordening (EG) nr. 795/2004 terecht besloten tot afwijzing van zijn aanvraag om uitbetaling van subsidie.
5.2 Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009.
w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas