6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto artikel 8:81, Awb kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt dan wel beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de aanhangige bodemprocedures.
6.2 Het in deze procedure voorliggende verzoek strekt tot schorsing van het bij het bestreden besluit gewijzigd vastgestelde artikel 2.1.2b TV. Ingevolge dit artikel bepaalt de LNB de in een maand door elke shipper met erkenning LB gecontracteerde exitcapaciteit op basis van, onder meer, de technische aansluitcapaciteit per shipper als vastgelegd in de aansluitingen¬registers van de RNB.
Zoals blijkt uit randnummer 52 van het bestreden besluit, wordt met deze bepaling beoogd een systeem in het leven te roepen waarin grootverbruikers achter een OV-exit worden afgerekend op basis van de capaciteit die zij onder extreme omstandigheden kunnen benutten. Dit systeem wijkt af van het systeem waarin vóór de gewijzigde vaststelling, bij het primaire besluit van 19 december 2007, was voorzien en waarin de exitcapaciteit werd bepaald op basis van de gecontracteerde capaciteit.
6.3 Met betrekking tot het gestelde spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat dit in hoofdzaak een financieel karakter draagt. Een zodanig belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld het totaal van de handelsactiviteiten en/of de vermogenspositie van verzoeksters, dan wel – in dit geval – van de ondernemingen wier belangen verzoeksters behartigen, zodanig zwaarwegend is, dat de continuïteit van die ondernemingen wordt bedreigd. Alsdan is het treffen van een voorziening nog niet gegeven, maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk. Verzoeksters hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de tuinders van wie zij de belangen behartigen zich, als het gewijzigd vastgestelde artikel 2.1.2b TV van kracht zou blijven, als gevolg van het feit dat over een grotere exitcapaciteit tarieven in rekening worden gebracht, geconfronteerd zullen zien met aanzienlijke kostenstijgingen waardoor het voortbestaan van hun ondernemingen in het gedrang kan komen. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen.
6.4 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de belangenafweging in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure tot de uitkomst kan leiden dat een besluit wordt geschorst, reeds omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het besluit onmiskenbaar onrechtmatig is. Schorsing op deze grond zal slechts dan aan de orde kunnen zijn, als zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daarbij is van belang dat het hier aan de orde zijnde bestreden besluit, dat strekt tot wijziging van een algemeen verbindend voorschrift, slechts voor vernietiging in aanmerking komt indien de daarin door verweerder gemaakte keuzen strijdig moeten worden geacht met een hogere – algemeen verbindende – regeling dan wel indien met inachtneming van de beoordelingsvrijheid van verweerder, en derhalve met terughoudendheid toetsend, geoordeeld moet worden dat de wijziging een toetsing aan algemene rechtsbeginselen niet kan doorstaan.
6.5 De voorzieningenrechter volgt verzoeksters niet in hun betoog dat het bestreden besluit onmiskenbaar onrechtmatig is, reeds omdat als gevolg van het daarbij gewijzigd vastgestelde artikel 2.1.2b TV de door grootverbruikers gecontracteerde exitcapaciteit zal moeten worden berekend op basis van de technische aansluitcapaciteit als vastgelegd in de aansluitingenregisters van de RNB, terwijl de aansluitingenregisters op dat punt nog geen gegevens bevatten en deze gegevens vanwege het ontbreken van een definitie van het begrip technische aansluitcapaciteit ook niet op eenduidige wijze kunnen worden vastgesteld. Weliswaar, zo valt naar voorlopig oordeel ook af te leiden uit hetgeen van de zijde van de RNB naar voren is gebracht, wordt door het ontbreken van bedoelde gegevens in de aansluitingenregisters de vaststelling van de exittarieven voor de grootverbruikers bemoeilijkt, maar uitvoering van het gewijzigd artikel 2.1.2b, zonodig met correcties achteraf, is niet onmogelijk. Evenmin bestaat vooralsnog grond voor het oordeel dat het door verzoeksters gewraakte voorschrift onmiskenbaar strijd oplevert met de door hen genoemde bepalingen van de Gaswet, artikel 3, eerste lid, van de Verordening, dan wel artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM.
Met betrekking tot de vraag of verweerder zich bij het nemen van zijn bestreden besluit voldoende rekenschap heeft gegeven van de gevolgen voor de verschillende betrokken partijen overweegt de voorzieningenrechter dat niet uitgesloten is te achten dat het College, oordelend in de hoofdzaak, tot het oordeel zal komen dat verweerder de belangen onvoldoende heeft gewogen dan wel bij de voorbereiding van zijn besluit heeft nagelaten de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het voorstel tot wijziging van artikel 2.1.2b voor zover uit de stukken blijkt alleen om advies is voorgelegd aan de oorspronkelijk bezwaarden en dat ook overigens de belangen van de grootverbruikers niet waarneembaar in ogenschouw zijn genomen. Omdat de beoordeling van een en ander uitvoeriger onderzoek vergt dan mogelijk is in het bestek van deze voorlopige voorzieningprocedure, gaat het de voorzieningenrechter te ver om reeds thans te oordelen dat het besluit toetsing aan de desbetreffende bepalingen naar alle waarschijnlijkheid niet zal doorstaan.
6.6 De vraag is vervolgens of om andere redenen, gelet op de betrokken belangen, aanleiding bestaat om het bestreden besluit te schorsen.
Verzoeksters hebben berekend dat de uitvoering van het gewijzigd vastgestelde artikel 2.1.2b TV zal leiden tot een grote kostenstijging voor de tuinders, die zich rechtstreeks zal vertalen in een gemiddelde inkomensdaling per tuinder van € 15.000,-- per jaar. Dit bedrag is gelijk aan het door het LEI berekende gemiddelde inkomen van tuinders in 2008. Daarbij zijn er binnen de tuinbouw sectoren die nog slechter presteren en waarin tuinders afgemeten aan hun gemiddeld inkomen in 2008 tot € 25.000,-- verlies hebben gedraaid. Onder deze omstandigheden is de gemiddelde kostenstijging die door het bestreden besluit wordt veroorzaakt naar de mening van verzoeksters niet op te vangen. Daarbij komt, dat de tuinders geen maatregelen kunnen treffen om de gevolgen van de uitvoering van het gewijzigd vastgestelde artikel 2.1.2b TV te verzachten. De door verweerder aangedragen suggestie, dat de tuinders hun technische aansluitcapaciteit kunnen beperken door de bestaande gasmeetinrichting te vervangen door een nieuwe met een kleiner bereik, biedt volgens verzoeksters in ieder geval geen soelaas. De capaciteit van een aansluiting wordt beïnvloed door meerdere factoren, en zolang een eenduidige definitie van het begrip technische aansluitcapaciteit ontbreekt, is niet duidelijk welke factor bepalend wordt geacht. Derhalve is het evenmin duidelijk of verkleining van de meetinrichting ook daadwerkelijk tot verkleining van de technische aansluitcapaciteit zal leiden. De maatregel tot verkleining van de gasmeetinrichting is derhalve inefficiënt en, gelet op de daarmee gepaard gaande kosten van gemiddeld € 8.000,-- per gasmeetinrichting, onverantwoord.
Tegenover deze belangen van verzoeksters staan de belangen van verweerder, die heeft aangevoerd dat schorsing van het gewijzigd vastgestelde artikel 2.1.2b TV onwenselijk is, omdat daardoor de systematiek zoals vastgesteld bij het primaire besluit weer zal gelden. Deze systematiek is niet gericht op het vermijden van kruissubsidiëring, veroorzaakt door ondercontractering door de grootverbruikers ten nadele van de kleinverbruikers, en is daarom onrechtmatig. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de door hem gestelde regels dienen te worden nageleefd en dat met het verlenen van een nader uitstel een verkeerd signaal zou worden afgegeven. De grootverbruikers hebben bovendien voldoende tijd gehad om zich, bijvoorbeeld door het aanpassen van de meetinstallatie of door het treffen van andere technische voorzieningen op de inwerkingtreding van het voorschrift per 1 juli 2009 voor te bereiden. Dat door het besluit veroorzaakte schade, die bovendien samenhangt met het tot stand brengen van een rechtmatige situatie, zo omvangrijk zal zijn als door verzoeksters gesteld, wordt door verweerder betwist.
Bij afweging van de betrokken belangen, acht de voorzieningenrechter in dit geval het belang van verzoeksters doorslaggevend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoeksters voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van het in het bestreden besluit gewijzigd vastgestelde artikel 2.1.2b TV voor hen tot nadelige financiële gevolgen leidt. Daarbij is niet duidelijk welke maatregelen verzoeksters kunnen treffen om deze nadelige gevolgen te beperken, noch of deze maatregelen effectief zijn, terwijl het zich ook niet laat aanzien dat daar op korte termijn duidelijkheid over komt. Zoals verweerder desgevraagd ter zitting heeft toegelicht, dient het voorstel van de GNB tot de wijziging van de Informatiecode, waarbij daarin een definitie van het begrip technische aansluitcapaciteit wordt opgenomen, nog te worden ingediend.
De door verweerder gestelde belangen wegen hiertegen niet op. Met betrekking tot het nadeel dat zou kunnen ontstaan voor de kleinverbruikers indien – in het geval dat voor de berekening van het tarief wordt uitgegaan van de gecontracteerde capaciteit – de grootverbruikers inderdaad te weinig capaciteit zouden contracteren kon verweerder ter zitting geen concrete gegevens verschaffen. Het belang dat voor verweerder gelegen is in uitvoering van de door hem gestelde regels, dient in de gegeven omstandigheden te wijken voor het belang van verzoeksters om het oordeel van het College in de hoofdzaak te kunnen afwachten alvorens belangrijke investeringen te plegen om de voor hen nadelige gevolgen van het besluit te beperken. Overigens deelt de voorzieningenrechter niet zonder meer het standpunt van verweerder dat voldoende tijd beschikbaar is geweest om de negatieve gevolgen van de regeling tegemoet te treden. Verweerder heeft, naar ter zitting door hem is erkend, niet nagegaan of ten tijde van het bestreden besluit en in de maanden daarna gegevens over de technische aansluitcapaciteit voor de grootverbruikers bij de RNB beschikbaar waren. Zonder die gegevens was, naar het voorkomt, voor verzoeksters niet gemakkelijk te bepalen of een maatregel getroffen zou moeten worden, en zo ja welke.