ECLI:NL:CBB:2009:BJ6527

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/867
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • C.M. Wolters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag duurzame energieproductie op basis van Kaderwet EZ-subsidies

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, verweerder, dat zijn aanvraag om subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE) heeft afgewezen. De aanvraag was ingediend op 1 april 2008 voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen. De aanvraag voldeed niet aan de voorwaarden, aangezien het totale vermogen van de zonnepanelen 0,51 kWp was, terwijl de regeling vereiste dat dit meer dan 0,6 kWp moest zijn. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van deze voorwaarde, omdat deze niet expliciet op het aanvraagformulier was vermeld.

De Minister had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, en het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 16 juli 2009 behandeld. Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij verweerder verantwoordelijk hield voor zijn onwetendheid over de vereisten. Het College oordeelde dat de Minister de regeling op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat het de verantwoordelijkheid van appellant was om zich te informeren over de voorwaarden.

Het College concludeerde dat de aanvraag niet voldeed aan de gestelde eisen en dat de Minister terecht had geweigerd de aanvraag te honoreren. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wolters, met mr. G.D. Kleijne als griffier, op 24 juli 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 08/867 24 juli 2009
27301 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE)
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. J. van Essen en mr. M.W. Schilperoort, beiden werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 28 oktober 2008, bij het College binnengekomen op 4 november 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 oktober 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit), welk besluit is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies (hierna: de Wet).
Bij brief van 4 december 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 16 juli 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Bekendmakingswet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
" Artikel 3
1. De bekendmaking van:
a. bij ministeriële regeling vastgestelde algemeen verbindende voorschriften en
b. (…),
geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.
2. (…)"
In de Wet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
" Artikel 3
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister kunnen de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister kunnen voorts regels worden vastgesteld met betrekking tot:
(…)
c. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
(…)
3. Bij een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt voorzien in de vaststelling van een subsidieplafond en de regeling van de wijze van verdeling ervan, tenzij Onze Minister van Financiën heeft ingestemd met het achterwege laten daarvan.
(…)"
In het Besluit is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 8
1. Aan de producent van hernieuwbare elektriciteit die is geproduceerd door een bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aan te wijzen categorie productie-installaties voor hernieuwbare elektriciteit, kan subsidie worden verleend.
2. Indien voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door een bepaalde categorie productie-installaties subsidie wordt verleend, wordt bij ministeriële regeling de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag bepaald.
Artikel 57
1. Onze Minister beslist op een aanvraag:
a. om een subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling die wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag;
(…)
2. De in het eerste lid genoemde perioden kunnen éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.
(…)
Artikel 59
Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan dit besluit en de daarop berustende bepalingen;
(…)"
In de op het Besluit gebaseerde Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008 (hierna: de Regeling) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald.
"Artikel 9
1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen groter dan 0,6 kWp en kleiner of gelijk aan 3,5 kWp, welke zijn geplaatst op, aan of tegen een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet is verkregen.
2. (…)
3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ingediend in de periode van 1 april 2008 tot 1 augustus 2008."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij daartoe bestemd formulier, door verweerder ontvangen op 1 april 2008, heeft appellant subsidie aangevraagd voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen.
- Bij besluit van 3 september 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- Op 7 september 2008 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 10 september 2008.
- Bij brief van 11 september 2008 is appellant door verweerder tot en met 9 oktober 2008 in de gelegenheid gesteld om het niet ondertekende bezwaarschrift alsnog van een ondertekening te voorzien.
- Op 16 september 2008 heeft verweerder het door appellant ondertekende bezwaarschrift van 7 september 2008 ontvangen.
- Appellant heeft, hoewel daartoe uitgenodigd, afgezien van de mogelijkheid op zijn bezwaar te worden gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie in het kader van het Besluit moet een productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van zonnepanelen een totaal vermogen van meer dan 0,6 kWp hebben. Het totale vermogen van de zonnepanelen waarvoor appellant subsidie heeft aangevraagd is 0,51 kWp. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zich op de hoogte te stellen van de voorschriften en voorwaarden die in het Besluit en de Regeling zijn gegeven. Het feit dat op het aanvraagformulier slechts het maximale vermogen is genoemd en niet ook het minimale vermogen, doet hier niet aan af. De Regeling is gepubliceerd in de Staatscourant, welke krant voor een ieder beschikbaar is.
Het door appellant in zijn bezwaarschrift aangegeven voornemen om alsnog zonnepanelen aan te schaffen met een vermogen van 0,6 kWp betreft een wijziging van zijn aanvraag die als een nieuwe aanvraag wordt beschouwd. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Regeling konden aanvragen om subsidie tot 1 augustus 2008 worden ingediend. Het verzoek tot wijziging van het vermogen is door verweerder ontvangen op 10 september 2008. Op dat moment was het niet langer mogelijk een aanvraag in te dienen.
In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat het de verantwoordelijkheid van een aanvrager is om extra informatie in te winnen wanneer hij de regeling te complex vindt en niet in staat is de criteria te doorgronden. Appellant had contact kunnen opnemen met verweerders agentschap SenterNovem. Na publicatie in de Staatscourant is de Regeling samen met het aanvraagformulier op de internetsite van SenterNovem beschikbaar gesteld. Aldus had appellant op een eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de criteria waaraan de installatie had moeten voldoen.
Er is een beperkt budget beschikbaar gesteld voor de subsidie van zonnepanelen. Deze subsidie wordt verstrekt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Daarom is het niet mogelijk om het aangevraagde vermogen op een later moment te verhogen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat hij een aanvraag heeft ingediend die niet aan de voorwaarden voor subsidieverlening voldeed omdat hij niet op de hoogte was van het vereiste dat het vermogen van de productie-installatie groter moest zijn dan 0,6 kWp.
Appellant houdt verweerder verantwoordelijk voor zijn onwetendheid nu op het aanvraagformulier niet stond aangegeven wat het minimale vermogen van de productie installatie moest zijn om voor subsidieverlening in aanmerking te komen. De Regeling is weliswaar in de Staatscourant gepubliceerd maar die krant wordt door weinig mensen gelezen. De Regeling en het aanvraagformulier hadden op internet beschikbaar moeten zijn. Bovendien is de subsidieregeling complex en is het aanvraagformulier niet eenvoudig in te vullen. Verweerder had begrip moeten tonen voor een kleine en onbelangrijke fout in de aanvraag en het aangegeven vermogen moeten bijstellen.
Verweerder heeft gewacht met het nemen van een besluit op de aanvraag totdat de termijn waarin een aanvraag kon worden ingediend, was verstreken. Als gevolg van de trage besluitvorming door verweerder kon appellant na het afwijzende besluit in primo geen nieuwe aanvraag meer indienen. Appellant heeft het voornemen kenbaar gemaakt om een productie installatie met een groter vermogen dan de door hem opgegeven 0,51 kWp aan te schaffen, teneinde alsnog voor subsidie in aanmerking te komen.
Appellant is voorts van mening dat verweerder op een inefficiënte en niet klantvriendelijke wijze uitvoering geeft aan de Regeling. Bovendien heeft appellant gelijktijdig met zijn bezwaar, een klacht ingediend betreffende de complexiteit en de effectiviteit van de Regeling. Deze klacht heeft hij in beroep herhaald.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat voor de vraag of verweerder het besluit tot afwijzing van appellants aanvraag om op grond van het Besluit subsidie te verlenen, bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd. Het College stelt vast dat appellant blijkens het door hem ingediende aanvraagformulier, subsidie heeft aangevraagd met betrekking tot een productie-installatie waarvan het totale vermogen 0,51 kWp bedraagt. Niet in geschil is dat appellants aanvraag niet voldoet aan de bij artikel 9, eerste lid, van de Regeling gestelde voorwaarden.
5.2 Het College volgt appellant niet in zijn stelling dat verweerder verantwoordelijk is voor de omstandigheid dat de door hem ingediende aanvraag niet aan de voor toekenning van de subsidie geldende voorwaarden voldeed.
Vast staat dat de Regeling conform artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bekendmakingswet, op 3 maart 2008 in de Staatscourant is gepubliceerd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de Regeling en het aanvraagformulier terstond na publicatie van de Regeling in de Staatscourant, op de internetsite van verweerders agentschap SenterNovem zijn gepubliceerd. Aldus is de Regeling op de juiste wijze bekend gemaakt en is appellant door verweerder voldoende in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de voor toekenning van de subsidie geldende voorwaarden. Verweerder was niet gehouden om deze voorwaarden in het aanvraagformulier te vermelden. Het is voorts de verantwoordelijkheid van appellant om zich omtrent de gestelde voorwaarden voldoende te informeren. Bovendien rustte op verweerder niet de verplichting om appellant in kennis te stellen van de omstandigheid dat zijn aanvraag niet aan de voorwaarden voldeed.
Van een aanvrager mag zorgvuldigheid worden verwacht bij het invullen en indienen van een subsidieaanvraag waarmee aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid, zoals in het onderhavige geval. Verweerder moet in beginsel af kunnen gaan op hetgeen op het aanvraagformulier is ingevuld en de daarbij behorende, consistente onderbouwing. Het College volgt appellant niet in zijn stelling dat verweerder de subsidieaanvraag had behoren aan te passen in de zin dat het door appellant opgegeven totale vermogen van 0,51 kWp, zou worden verhoogd naar meer dan 0,6 kWp. Indien verweerder de subsidieaanvraag in voorgaande zin zou aanpassen, heeft dit tot gevolg dat andere gegevens in de aanvraag niet meer correct zijn. De aanpassingen die dan nodig zijn om alsnog tot een consistente aanvraag te komen, leiden naar het oordeel van het College tot een substantiële wijziging van de aanvraag die te ver verwijderd is van de oorspronkelijke aanvraag. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van een totaal vermogen van 0,51 kWp en heeft dit vermogen evenzeer terecht niet verhoogd tot meer dan 0,6 kWp.
5.3 Appellant heeft verder aangevoerd dat verweerder het voornemen om een productie installatie met een totaal vermogen van meer dan 0,6 kWp aan te schaffen, ten onrechte heeft aangemerkt als een nieuwe aanvraag. Ook deze grief faalt. Een productie installatie met een vermogen van meer dan 0,6 kWp betreft een andere installatie dan de productie installatie ten behoeve waarvan appellant op 1 april 2008 een aanvraag om subsidie heeft ingediend. Verweerder heeft het voornemen van appellant om een productie installatie met een groter vermogen aan te schaffen dan ook terecht aangemerkt als een nieuwe aanvraag. Appellant heeft zijn voornemen eerst kenbaar gemaakt in zijn bezwaarschrift dat door verweerder op 10 september 2008, zijnde een datum gelegen na de in artikel 9, derde lid, van de Regeling genoemde aanvraagtermijn, is ontvangen. Gelet hierop heeft verweerder de nieuwe aanvraag van appellant terecht afgewezen.
5.4 Aangaande de overschrijding van de beslistermijn van artikel 57, eerste en tweede lid, van het Besluit overweegt het College dat geen wettelijk voorschrift valt aan te wijzen, dat bepaalt dat een besluit dat is genomen na afloop van genoemde beslistermijn, om deze reden niet in stand kan blijven. Ingevolge de artikelen 6:2 en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk op te komen tegen het niet tijdig nemen van een besluit teneinde onredelijk uitstel te voorkomen. Van deze mogelijkheid heeft appellant evenwel geen gebruik gemaakt. Gelet hierop kan hetgeen appellant met betrekking tot de overschrijding van de beslistermijn heeft aangevoerd, niet leiden tot het oordeel dat verweerder ten onrechte tot het bestreden besluit is gekomen. Ten aanzien van de grief van appellant dat door het dralen van verweerder hem de mogelijkheid is ontnomen om binnen de aanvraagperiode een nieuwe aanvraag in te dienen overweegt het College dat de Regeling er, blijkens de toelichting, vanuit gaat dat per ronde slechts één aanvraag wordt ingediend. Appellant heeft in het aanvraagformulier verklaard met die voorwaarde in te stemmen.
5.5 De algemene bezwaren van appellant tegen de onderhavige subsidieregeling en de wijze waarop verweerder zijn organisatie heeft ingericht, kunnen niet leiden tot gegrond verklaring van het beroep. Voorts staat de klacht van appellant omtrent de complexiteit en de effectiviteit van de Regeling thans niet ter beoordeling voor aan het College.
5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. G.D. Kleijne als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2009.
w.g. C.M. Wolters w.g. G.D. Kleijne