5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat voor de vraag of verweerder het besluit tot afwijzing van appellants aanvraag om op grond van het Besluit subsidie te verlenen, bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd. Het College stelt vast dat appellant blijkens het door hem ingediende aanvraagformulier, subsidie heeft aangevraagd met betrekking tot een productie-installatie waarvan het totale vermogen 0,51 kWp bedraagt. Niet in geschil is dat appellants aanvraag niet voldoet aan de bij artikel 9, eerste lid, van de Regeling gestelde voorwaarden.
5.2 Het College volgt appellant niet in zijn stelling dat verweerder verantwoordelijk is voor de omstandigheid dat de door hem ingediende aanvraag niet aan de voor toekenning van de subsidie geldende voorwaarden voldeed.
Vast staat dat de Regeling conform artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bekendmakingswet, op 3 maart 2008 in de Staatscourant is gepubliceerd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de Regeling en het aanvraagformulier terstond na publicatie van de Regeling in de Staatscourant, op de internetsite van verweerders agentschap SenterNovem zijn gepubliceerd. Aldus is de Regeling op de juiste wijze bekend gemaakt en is appellant door verweerder voldoende in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de voor toekenning van de subsidie geldende voorwaarden. Verweerder was niet gehouden om deze voorwaarden in het aanvraagformulier te vermelden. Het is voorts de verantwoordelijkheid van appellant om zich omtrent de gestelde voorwaarden voldoende te informeren. Bovendien rustte op verweerder niet de verplichting om appellant in kennis te stellen van de omstandigheid dat zijn aanvraag niet aan de voorwaarden voldeed.
Van een aanvrager mag zorgvuldigheid worden verwacht bij het invullen en indienen van een subsidieaanvraag waarmee aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid, zoals in het onderhavige geval. Verweerder moet in beginsel af kunnen gaan op hetgeen op het aanvraagformulier is ingevuld en de daarbij behorende, consistente onderbouwing. Het College volgt appellant niet in zijn stelling dat verweerder de subsidieaanvraag had behoren aan te passen in de zin dat het door appellant opgegeven totale vermogen van 0,51 kWp, zou worden verhoogd naar meer dan 0,6 kWp. Indien verweerder de subsidieaanvraag in voorgaande zin zou aanpassen, heeft dit tot gevolg dat andere gegevens in de aanvraag niet meer correct zijn. De aanpassingen die dan nodig zijn om alsnog tot een consistente aanvraag te komen, leiden naar het oordeel van het College tot een substantiële wijziging van de aanvraag die te ver verwijderd is van de oorspronkelijke aanvraag. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van een totaal vermogen van 0,51 kWp en heeft dit vermogen evenzeer terecht niet verhoogd tot meer dan 0,6 kWp.
5.3 Appellant heeft verder aangevoerd dat verweerder het voornemen om een productie installatie met een totaal vermogen van meer dan 0,6 kWp aan te schaffen, ten onrechte heeft aangemerkt als een nieuwe aanvraag. Ook deze grief faalt. Een productie installatie met een vermogen van meer dan 0,6 kWp betreft een andere installatie dan de productie installatie ten behoeve waarvan appellant op 1 april 2008 een aanvraag om subsidie heeft ingediend. Verweerder heeft het voornemen van appellant om een productie installatie met een groter vermogen aan te schaffen dan ook terecht aangemerkt als een nieuwe aanvraag. Appellant heeft zijn voornemen eerst kenbaar gemaakt in zijn bezwaarschrift dat door verweerder op 10 september 2008, zijnde een datum gelegen na de in artikel 9, derde lid, van de Regeling genoemde aanvraagtermijn, is ontvangen. Gelet hierop heeft verweerder de nieuwe aanvraag van appellant terecht afgewezen.
5.4 Aangaande de overschrijding van de beslistermijn van artikel 57, eerste en tweede lid, van het Besluit overweegt het College dat geen wettelijk voorschrift valt aan te wijzen, dat bepaalt dat een besluit dat is genomen na afloop van genoemde beslistermijn, om deze reden niet in stand kan blijven. Ingevolge de artikelen 6:2 en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk op te komen tegen het niet tijdig nemen van een besluit teneinde onredelijk uitstel te voorkomen. Van deze mogelijkheid heeft appellant evenwel geen gebruik gemaakt. Gelet hierop kan hetgeen appellant met betrekking tot de overschrijding van de beslistermijn heeft aangevoerd, niet leiden tot het oordeel dat verweerder ten onrechte tot het bestreden besluit is gekomen. Ten aanzien van de grief van appellant dat door het dralen van verweerder hem de mogelijkheid is ontnomen om binnen de aanvraagperiode een nieuwe aanvraag in te dienen overweegt het College dat de Regeling er, blijkens de toelichting, vanuit gaat dat per ronde slechts één aanvraag wordt ingediend. Appellant heeft in het aanvraagformulier verklaard met die voorwaarde in te stemmen.
5.5 De algemene bezwaren van appellant tegen de onderhavige subsidieregeling en de wijze waarop verweerder zijn organisatie heeft ingericht, kunnen niet leiden tot gegrond verklaring van het beroep. Voorts staat de klacht van appellant omtrent de complexiteit en de effectiviteit van de Regeling thans niet ter beoordeling voor aan het College.
5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.