6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
6.2 Aldus ziet de voorzieningenrechter zich geplaatst voor de vraag of Pretium een spoedeisend belang heeft dat noodzaakt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
6.2.1 De voorzieningenrechter stelt dienaangaande vast dat ter uitvoering van het bestreden besluit Pretium aan OPTA informatie dient te verstrekken. Indien in de hoofdzaak zou blijken dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, moet de - in dat geval ten onrechte - verstrekte informatie door OPTA aan Pretium worden geretourneerd. In dat geval bestaan de onomkeerbare nadelige gevolgen voor Pretium eruit dat OPTA kennis blijft dragen van de inhoud van de dan geretourneerde informatie.
De voorzieningenrechter overweegt dat door OPTA meerdere consumentenklachten over de telemarketingactiviteiten van Pretium zijn ontvangen. Naar aanleiding van die klachten heeft OPTA op 24 januari 2007 aan Pretium een waarschuwing gegeven omtrent vermoedelijke overtreding van artikel 11.7, vierde lid, Tw. Vervolgens heeft Pretium de integrale weergave van enkele namens haar gevoerde telemarketinggesprekken gepubliceerd. OPTA heeft dan ook thans reeds een indruk van de door Pretium in de betreffende periode met betrekking tot telemarketing gevolgde handelwijze. Pretium heeft ook ter zitting niet duidelijk weten te maken dat de genoemde onomkeerbare nadelige gevolgen bij onverkorte uitvoering van het bestreden besluit voor haar dermate belastend zijn dat daarom onverwijlde spoed geboden is bij het treffen van de gevraagde voorziening.
6.2.2 Ten aanzien van het betoog van Pretium dat zij een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening heeft omdat niet is uitgesloten dat OPTA de gevorderde inlichtingen aan andere toezichthoudende instanties zal verstrekken overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit (hierna: Wet OPTA) mag de onderhavige informatie door OPTA uitsluitend worden gebruikt voor de uitvoering van de taken, genoemd in artikel 15 Wet OPTA. Enkel in de gevallen, genoemd in artikel 24, tweede lid, Wet OPTA is zij bevoegd de betreffende inlichtingen te verstrekken aan een instantie die op grond van bepalingen in andere wetten is belast met de uitvoering van toezichthoudende taken. De mogelijkheid van een dergelijke verstrekking levert op zichzelf geen grond op om de inlichtingenverstrekking voor Pretium onevenredig belastend te achten. Dat OPTA zich niet aan de terzake geldende regels zou houden is ter zitting op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
6.2.3 Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten kunnen vinden voor de opvatting dat onverkorte toepassing van het bestreden besluit voor Pretium een nadeel van een zodanige aard en omvang met zich brengt, dat op die grond onverwijlde spoed geboden zou zijn bij het treffen van een voorziening.
6.3 Hiervan uitgaande kan in beginsel slechts aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening indien, ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten of het recht, ernstig dient te worden betwijfeld of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
In dit verband heeft Pretium betoogd dat het bestreden besluit geen redelijk belang dient. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat partijen van mening verschillen over de vraag of OPTA met betrekking tot de telemarketingactiviteiten van Pretium in de eerste helft van 2007 nu nog een onderzoek kan instellen. Gelet op het bepaalde in artikel 18.7, eerste lid, Tw betreft het hier een bevoegdheid die OPTA te allen tijde kan uitoefenen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is. In beginsel is het aan OPTA om haar taken op dit gebied nader invulling te geven. Indien OPTA oordeelt dat onderzoek naar de telemarketingactiviteiten van Pretium in de bewuste periode geboden is zal de rechter dan ook niet licht tot de conclusie komen dat het daartoe inwinnen van inlichtingen redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak niet nodig is. Ook als zou worden vastgesteld dat OPTA in zekere mate de verwachting gewekt heeft, dat Pretium zonder oplegging van een sanctie nog gedurende een korte periode de gelegenheid zou krijgen om haar handelwijze aan de wettelijke bepalingen aan te passen, acht de voorzieningenrechter het niet zonder meer voor de hand liggend dat OPTA dan ook de gelegenheid zou moeten worden onthouden om te onderzoeken, hoe Pretium bij de telemarketingactiviteiten in die periode is opgetreden. Bovendien heeft OPTA ter zitting benadrukt dat het feit dat Pretium haar telemarketingactiviteiten in 2007 met een advertentie in maart 2009 opnieuw onder de publieke aandacht gebracht heeft, voor OPTA uit een oogpunt van normhandhaving aanleiding kan vormen daaraan aandacht te besteden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan aan dit argument zeker een bepaald gewicht gehecht worden.
Dit leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor het oordeel dat hier ruimte is voor ernstige twijfel als omschreven in de hiervoor weergegeven toetsingsmaatstaf.
6.4 Ook in hetgeen overigens door Pretium is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.